Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

SCHILDERKUNST

betekenis & definitie

Het heeft lang geduurd, in ieder geval langer dan in Vlaanderen en Holland, voordat in Zeeland een eigen schilderkunst tot ontwikkeling kwam. Evenals bij de andere cultuuruitingen is hier de invloed van Vlaanderen gedurende de middeleeuwen overheersend geweest en pas in de 16e eeuw merken we iets van eigen activiteit.

In de middeleeuwen was de schilderkunst nauw verbonden met de bouwkunst en de beeldhouwkunst. Een groot deel van de werkzaamheid van de schilder bestond uit het decoreren van kerkmuren, het polychromeren van beelden en het maken van wapenschilden (vandaar ook het woord schilder). De bouwactiviteit werd in Zeeland vooral vanuit Vlaanderen gestimuleerd en door of onder leiding van Vlamingen uitgevoerd. Dit geldt dus waarschijnlijk ook voor de middeleeuwse schilderkunst. Zeker weten we dit niet, want de schilders werkten anoniem en signeerden hun werk zelden of nooit. Er is trouwens uit die tijd maar weinig overgebleven.

De beschilderde sarcofagen van Aardenburg uit de 13e eeuw mogen we wel als de oudst bewaard gebleven Zeeuwse schilderkunst beschouwen. In hun krachtige dramatische expressie doen ze denken aan de gelijktijdige kunst uit het Rijnland.

Van de middeleeuwse muurschilderingen is al heel weinig overgebleven. Gelukkig is bij restauraties nog het één en ander onder de witkalk vandaan gekomen, zoals in de kerken van Nisse en Ovezande, maar helaas verbleken deze fragmenten snel.

De Zeeuwse kerken waren uiteraard ook van geschilderde altaarstukken en gebrandschilderde ramen voorzien, maar deze gingen bij de beeldenstorm vrijwel allemaal verloren. Wat gered werd (het schilderijtje van O.L. Vrouw van den Polder, het altaarstuk van Scherpenisse; zie kleurenplaat VIII, t.o. pag. 129, deel I) is duidelijk van Antwerpse komaf. Een andere vorm van schilderkunst, de boekverluchting met miniaturen, is voor zover bekend nooit in Zeeland beoefend.

In de eerste helft van de 16e eeuw zorgden de Bourgondiërs ervoor, dat Zeeland voor het eerst zelf een centrum van cultuur werd. Op de kastelen Zandenburg en Souburg bloeiden de nieuwe ideeën der renaissance en een schilder als Jan Gossaert vond hier een goed werkklimaat. Uit deze tijd kennen we ook de eerste belangrijke schilder van Zeeuwse afkomst, Marinus van Roemerswale. Het is duidelijk dat Zeeland ook op cultureel gebied meer ging meespelen.

De Reformatie veranderde het beeld volkomen. De nieuwe machtsverhoudingen veroorzaakten ook een complete volksverhuizing van kunstenaars en bovendien viel in de protestantse streken de kerk als opdrachtgever weg. Dit was overigens geen ramp voor de schilderkunst; de verschuiving van kerkelijke naar wereldlijke kunst was zich al eerder aan het voltrekken en veel Vlaamse schilders stonden juist in de voorste rijen van de aanhangers van de nieuwe leer. Lucas de → Heere en de al genoemde Marinus van Roemerswale zijn er voorbeelden van.

Na de val van Antwerpen in 1585 vestigden zich niet alleen Vlaamse kooplieden in Middelburg, maar ook schilders zoals Daniël van den Queecborne en Ambrosius → Bosschaert. Binnen enkele jaren was Middelburg een cultureel centrum van betekenis geworden. Voor deze eerste bloeiperiode van de Zeeuwse schilderkunst was vooral Bosschaert verantwoordelijk. Bij hem bereikte het decoratieve bloemstuk een hoogtepunt, dat duidelijk ook door het toenmalige publiek werd gewaardeerd (zie kleurenplaat XV, t.o. pag. 256, deel I). Maar ook landschapsschilders als Molanus en Christoffel van den → Berghe, navolgers van de fluwelen Brueghel, vonden in Middelburg een goed werkklimaat. Adriaan van de → Venne, ook al van Vlaamse afkomst, maakte o.a. de illlustraties voor de werken van Jacob Cats. In deze tijd ook graveerde Pieter → Bast de oudste Zeeuwse stadsgezichten.

Deze bloei duurde echter slechts kort, want al spoedig, zo omstreeks 1620, zien we de meeste van deze schilders naar Holland vertrekken, waar het werkklimaat blijkbaar gunstigerwas. Voorde rest van de 17eeeuwblijfthet kunstleven in Zeeland van bescheiden aard. Er blijven wel schilders in de provincie werkzaam, maar zij kunnen de glorie van de Hollandse school niet evenaren. Enkele markante figuren die Zeeland trouw bleven zijn Dirck van → Delen, die in Arnemuiden werkte maar kennelijk veel contacten met Holland had, → Karel Slabbaert en de opmerkelijke voorloper van het impressionisme Francois Rijckhals.

Het is nog altijd een raadsel waarom Zeeland niet deelde in de grote bloei van de Hollandse schilderkunst in de 17e eeuw. Middelburg en Vlissingen hoorden toch tot de welvarendste steden van de Zeven Provinciën. In Holland hadden zelfs kleinere steden als Delft, Gouda en Alkmaar hun eigen schilderstraditie. Misschien was de calvinistische Zeeuw niet erg geneigd tot het verzamelen van kunst, al was hij ijdel genoeg om zich te laten portretteren. Verzamelaars waren er overigens wel: de Goesenaar Hiëronimus van der Straten had een collectie Hollandse meesters (tot Ostade en Rembrandt toe), waar een hedendaags museum jaloers op zou zijn. Misschien hield ook het Middelburgse St.-Lucasgilde de touwtjes te strak in handen om een goed klimaat te scheppen.

De schilders waren immers als ambachtslieden verenigd in een gilde. Alleen in Middelburg heeft sinds omstreeks 1585 een apart schildersgilde bestaan, waarvan St.-Lucas volgens oude tradities de patroon was. Tot dit gilde behoorden overigens ook de huis-, rijtuig- en decoratieschilders. De weinige kunstschilders die in Vlissingen, Goes of Zierikzee woonden, namen in hun gilde een volkomen ondergeschikte plaats in. Het was onder meer de taak van het gilde om vraag en aanbod in evenwicht te houden, want de schilder kon alleen in zijn onderhoud voorzien als hij voldoende werk verkocht. Wellicht heeft het Middelburgse gilde wat al te strak getracht de kring gesloten te houden, want vele malen werden schilders, die geen lid waren van het gilde en toch schilderijen verkochten, beboet. Dit óverkwam o.a. ook de mysterieuze schilder Adriaan → Coorte.

Uiteraard hadden de portretschilders het meeste werk. De modieuze Philip van → Dijk had in Middelburg een drukke practijk. Verder lijkt de belangstelling van het Zeeuwse publiek vooral te zijn uitgegaan naar interieurs (Eversdijk, Rijckhals) en stillevens (Coorte, Lindsay). Het landschap kreeg in Zeeland veel minder aandacht dan in Holland. Merkwaardig voor onze zeevarende provincie is het vrijwel ontbreken van zee- en schepenschilders. Ook voor graveurs was er blijkbaar weinig emplooi; van slechts enkelen als → Sarragon en → Udemans weten we dat ze in Zeeland werkten. Voor de rijke, maar weinig artistieke illustratie van Smallegange’s kroniek moest men een beroep doen op Hollandse graveurs.

Op het einde van de 17e eeuw verandert de smaak. Het geschilderde kamerbehangsel, dat de wanden van de kamer geheel bedekt, doet dan zijn intrede. Daardoor loopt de belangstelling voor het gewone schilderij terug. De nieuwe mode slaat ook aan bij de Zeeuwse kooplieden, die hun stads- en buitenhuizen graag van geschilderde behangsels voorzien. Specialisten in dit vak als → Schouman, Abraham → Meertens en Vonk hebben het er druk mee. Helaas zijn deze behangsels vrijwel allemaal verloren gegaan.

Tegelijkertijd ontwikkelt zich een grote belangstelling voor tekeningen en prenten, waarbij vooral de topografie van de eigen streek, maar ook exotische voorstellingen populair worden. Ook in Zeeland bloeit de topografische kunst gedurende de 18e eeuw. Hoogtepunt is wel de ’Tegenwoordige Staat’ (1753) met de gravures, die Spilman en Philips maakten naar de sprankelende tekeningen van → Pronk en De → Haen. Maar ook de zelfstandige tekening, al of niet in kleur, mag zich in een grote belangstelling verheugen; hiervan getuigt het werk van Schouman en → Arends. In 1791 verschijnt Bachiene’s ’Vaderlandsche Geographie’, waarvoor (waarschijnlijk) Jan → Bulthuis en J. G. → Visser een nieuwe serie stads- en dorpsgezichten vervaardigen.

De oprichting van de Middelburgse Tekenacademie in 1788 leidde een bloeiperiode voor de Zeeuwse kunst in. Dit is des te merkwaardiger omdat het een tijd van economisch en politiek verval was, waarin Middelburg terugviel tot de rang van provinciestadje. De Tekenacademie, opgericht door Thomas → Gaal, werd een centrum van voortreffelijke tekenaars: Pieter → Gaal, → Perkois, → Bourjé, → Kraijestein. De uitstekende zeeschilder J. H. → Koekkoek kreeg hier zijn opleiding. Hij bleef trouwens in Zeeland werken, wat bewijst dat er ook een goede afzet in de provincie was.

Zijn zoon Barend, geboren, getogen en opgeleid in Middelburg, werd de grote meester van het romantische landschap; ook de gebroeders Pauwelsen ontwikkelden zich in die richting. De zeeschilder J. F. → Schütz bleef Zeeland trouw; hij markeert de overgang naar het impressionisme, dat in zijn zoon Wim verder gestalte kreeg. Inmiddels waren in de Franse tijd de gilden opgeheven. De schilder was nu een geheel vrij ambachtsman, afhankelijk van de vraag naar zijn product, tenzij hij voldoende bemiddeld was om de kunst voor zijn plezier te beoefenen.

In de loop van de 19e eeuw krijgt het geïsoleerde Zeeland langzamerhand betere verbindingen met Holland en Vlaanderen door middel van stoombootdiensten en spoorwegen. De romantische belangstelling voor het boerenleven, en later ook voor het wijdse landschap, doet steeds vaker Hollandse en ook Vlaamse kunstenaars naar Zeeland trekken. Schilders als Tholen en → Baertsoen ontdekken de sfeer van de oude Zeeuwse stadjes en havens.

Op het einde van de 19e eeuw brengt het opkomende badleven, vooral in Domburg, nieuwe belangstellenden naar Zeeland. Dit levert ook een verse stroom kunstenaars open als generaal Drabbe in 1906 Jan → Toorop uitnodigt voor een bezoek aan Domburg, ontstaat daar al spoedig een kunstenaarskolonie die elke zomer terugkomt. Elk jaar werd een tentoonstelling georganiseerd, waarvoor zelfs een speciaal gebouwtje werd opgericht. Toorop was het onbetwiste middelpunt van deze kring, waarin nieuwe opvattingen een vruchtbare voedingsbodem vonden. → Mondriaan evolueerde hier naar de abstractie, → Jacoba van Heemskerck schilderde er haar antroposofisch geïnspireerde doeken. Ook een Zeeuw als Jan → Heijse hoorde in dit milieu thuis. Tussen 1910 en 1920 werd in Domburg artistieke wereldgeschiedenis geschreven.

Na de dood van Toorop in 1923 gaat dit middelpunt verloren, maar de Walcherse kust blijft kunstenaars trekken: Toorop’s dochter Charley en Hendrik → Chabot vinden hier hun inspiratiebron, evenzo de Belg Alfons → Blomme op Schouwen. Het middelpunt van de activiteiten verplaatst zich naar Veere, waar de weemoedige sfeer vooral kunstenaressen trekt: Anneke van der → Feer, Ina → Rahusen, Sarika → Góth, maar ook Fons van Dijck en de graficus Dirk van → Gelder. In Middelburg neemt de wat overschatte expressionist Reimond → Kimpe een sleutelpositie in. Sint-Anna ter Muiden wordt een ontmoetingsplaatsvan vooral Belgische kunstenaars. Na de Tweede Wereldoorlog komt er voorlopig niet veel verandering in dit patroon. Pas na de watersnood van 1953 komt Zeeland ook artistiek weer in breder vaarwater, maar daarbij gaan tevens de beslotenheid en het eigen karakter verloren.

Door de steun, die kunstenaars nu allerwegen van overheidswege krijgen, worden ze minder afhankelijk in de keuze van hun woonplaats en velen vestigen zich voor kortere of langere tijd op het Zeeuwse platteland, maar ze blijven met het artistieke leven in de grote steden verbonden. Het Zeeuwse kunstleven wordt een getrouwe afspiegeling van het internationale artistieke gebeuren.

Plaatselijke activiteiten geven bij tijd en wijle toch een eigen kleur aan het kunstgebeuren. De meer honkvaste en traditionele kunstenaars vinden elkaar sinds 1955 in een eigen vereniging, die jaarlijks een kersttentoonstelling organiseert: achtereenvolgens de Zeeuwse Kunstenaarskring, de Stichting Zeeuwse Beeldende Kunstenaars en de Zeeuwse Kunstkring. Ook het galeriewezen speelt een stimulerende rol, al was de meeste galeries slechts een korte levensduur beschoren. De galeries van Van Geyt in Hulst en Rie Dieleman in Westdorpe (Troutzaerte’) hebben al sedert vele jaren een eigen kleur. Recentelijk heeft galerie Marquis in Vlissingen zich een nationale reputatie verworven.

De meest actuele stromingen komen vooral aan bod in Middelburg, waar de internationale avant-garde geregeld te gast is: aanvankelijk in het Zeeuws Museum, later in de Vleeshal, waar de diverse manifestaties nogal eens wat deining veroorzaken. De Middelburgse kunstenaar Boezem treed hier vaak als initiator op, o.a. met zijn Podio del Mondo per l’Arte op het Damplein.

Momenteel telt Zeeland waarschijnlijk meer beeldende kunstenaars dan ooit tevoren; alle stromingen van deze verwarde tijd zijn vertegenwoordigd, maar van een eigen Zeeuwse kunst is geen sprake meer.

LITERATUUR

Catalogus tentoonstelling 'Zeeland in de beeldende kunst der lage landen’, Middelburg/Brugge 1965. L. J. Bol. Holländische Maler des 17, Jahrhunderts. A. Bredius. De gildeboeken van St.-Lucas te Middelburg. H. Uil. Het huis d'Oliphant te Goes. A.

M. Hammacher. Stromingen en persoonlijkheden. Catalogus tentoonstelling 'Nieuwe Beweging', Den Haag 1955. M. P. de Bruin, 't Zelve anders.