Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

RIJKSWATERSTAAT

betekenis & definitie

Dienst vallend onder het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Taak.

De Rijkswaterstaat is, voor zover een en ander aan de Minister van Verkeer en Waterstaat is opgedragen en volgens diens aanwijzingen, belast met, in het kort (Organiek besluit Rijkswaterstaat, K.B. 14 januari 1971, Staatsblad 42, gebaseerd op art. 5, tweede lid, van de Waterstaatswet 1900): de uitoefening van het oppertoezicht over de waterstaat; in het algemeen de behandeling van alle waterstaatsaangelegenheden, waaronder de zorg voor de beveiliging van het land tegen het water, de waterhuishouding in kwantitatieve en kwalitatieve zin, scheepvaartwegen en havens, landwegen en oeververbindingen en een veilige en vlotte verkeersafwikkeling te water en op de weg; de aanleg, het beheer en het onderhoud van rijkswaterstaatswerken; het verzamelen van gegevens voor kennis van de waterstaatkundige toestand en van het verkeer te water en te land; het bevorderen en het doen van onderzoekingen en proefnemingen; het voorbereiden en regelen en de zorg voor de uitvoering en naleving daarvan.

Landelijke organisatie.

Hetzelfde organiek besluit regelt de organisatie van de Rijkswaterstaat. Een Directeur-Generaal heeft de leiding en wordt hierin bijgestaan door de hoofddirectie van de Waterstaat en door de directieraad. Hij is belast met de voorbereiding en uitvoering van het beleid en met de algehele leiding over de directies, diensten en overige instellingen van de Rijkswaterstaat. Naast de genoemde hoofddirectie - het centraal bestuurlijke en coördinerende element, tevens departementaal orgaan - onderscheidt men het decentrale bestuurlijk technisch element - de regionale directies en de rivierendirecties - en het technisch-wetenschappelijk element - de bouwdiensten en de specialistische diensten, welke in het algemeen landelijk hun diensten toeleveren. De Deltadienst, die belast is met het - o.a. in Zeeland - voorbereiden en uitvoeren van de z.g. deltawerken (afsluiting van de zeegaten o.a.) behoort tot de bouwdiensten, de directie Waterhuishouding en Waterbeweging met een afdeling te Vlissingen tot de specialistische diensten.

Geschiedenis.

De oorspronkelijke betekenis van ‘Waterstaat’ is de toestand van een stuk grond t.o. v. het land dat er zich in of om bevond; de taak behelsde de verdediging van gronden tegen overstromingen. Deze beperkte taak werd snel aangevuld met de zorg voor de afwatering, later ook met de inpoldering en vervening en in de 17e eeuw met de zorg voor de scheepvaartwegen, alle ‘natte waterstaat’. Uit de 19e eeuw dateert de ‘droge waterstaat’ n.1. de zorg voor de wegen. De behartiging van waterstaatszaken vond van meet af aan sterk gedecentraliseerd plaats volgens het aloude principe: ‘Wien water deert, die water keert’. De staatkundige verhoudingen binnen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden droegen ook weinig bij tot een centralisatie van de zorg voor waterstaatszaken. Onder de Republiek leidden de moeilijkheden met de grenzen van gewesten en republiek overschrijdende rivieren, m.n. de Rijn, echter tot enige centralisatie van het rivierbeheer.

De benoeming in 1754 van professor J. Lulofs tot Inspecteur-Generaal van ’s Lands rivieren wordt dan ook wel eens gezien als het begin van de rijkswaterstaatsdienst.

Echte centralisatie van het waterstaatsbestuur vond echter eerst plaats onder Franse invloed. Bij besluit van 24 mei 1798 van het Uitvoerend Bewind van de Bataafse Republiek werd bepaald, dat onder de ‘Agent van inwendige politie en toezigt op den staat van dijken, wegen en wateren’ een president stond ter behering der zeeweringen, zeedijken en waterstaat met een bureau ‘tot bestiering van al hetgeen tot deszelfs waterstaat betrekkelijk is’ (hiermede is het woord ‘Waterstaat’ voor het eerst in de regeling van het bestuursstelsel van Nederland opgenomen).

De organisaties volgden elkaar snel op, waarbij o.a. sommige taken wegens te ver doorgevoerde centralisatie weder bij de provincies werden gelegd.

Tijdens de inlijving van ons land bij Frankrijk was de zorg voor de waterstaat opgedragen aan een ‘maître des requêtes, chargé (du Waterstaedt) des digues, des polders et des routes’ in Amsterdam, die onder de bevelen stond van de ‘Directeur-Général des ponts et chaussées’ te Parijs (Keizerlijk decreet 18 oktober 1810). In die tijd werd voor het eerst een rijkswegennet aangewezen (routes impériales) met daarnaast een net van provinciale wegen (routes départementales) (zie onder → wegen).

Onder de centrale functionaris werden per departement regionale diensten ingesteld. Hoewel na de Franse tijd ook vele reorganisaties (Besluit Alg. Bestuur der Ver. Nederlanden 1 december 1813 nr. 26, Soeverein Besluit 8 januari 1814 en K.B. 16 september 1815) plaats vonden, werd de bestaande waterstaatsorganisatie met districten - regionale diensten - per provincie in hoofdzaak gehandhaafd.

Al spoedig stak de oude strijd over (de mate van) centralisatie de kop weer op, ditmaal onder het argument van bezuinigingen. De provinciën kwamen in 1819 als overwinnaars uit het strijdperk, een groot aantal waterstaatswerken werd weer gesteld onder beheer en toezicht van de Provinciale Staten (K.B. van 17 december 1819 nr. 1).

Naast de ‘gewone dienst’ van wegen, havens, bruggen, sluizen en kanalen was de zaak van de calamiteuze polders tot 1849 en later in Zeeland één der voornaamste, zo niet de voornaamste taak van de waterstaat. Tot zijn taak behoorde ook ontwerpen, bouwen en beheren van gebouwen, waaronder kerken. Veel gebouwen verrezen in z.g. ‘waterstaatsstijl’ b.v. in 1848 de Grote Kerk te Zierikzee. Eveneens in 1819 werd een nieuwe organisatie van het corps ingenieurs vastgesteld (K.B. van 17 december 1819 nr. 2).

De hoofdingenieurs, hoofden van de provinciale districten - provinciale hoofdingenieurs genaamd - moesten wonen in de provincie voor welke zij bestemd waren en stonden ten dienste van de Gouverneur en van Provinciale Staten. Zij kwamen in een tweeledige positie doordat zij wat betreft de provinciale werken onder de bevelen der Provinciale Staten stonden, maar anderzijds erop moesten toezien dat niets werd ondernomen dat in strijd was met het algemeen belang. De grondwet van 1848 had een nieuwe organisatie van de Waterstaat tot gevolg. In 1849 (K.B. van 8 februari 1849, Staatsblad nr. 6) werd het systeem van terbeschikkingstelling van waterstaatsingenieurs aan de Staten der provincies afgeschaft en kwamen deze functionarissen weer onder rijksbevelen te staan. Consequent was men niet, voor bepaalde werken waren de Staten verplicht gebruik te maken van de dienst van de ‘Hoofd-Ingenieur van den Waterstaat’ in het betrokken district onder de verplichting 2/3 gedeelte van de voor de ambtenaren vastgestelde reis-, verblijf-en bureaukosten te dragen (in 1849 voor het 11e district - Zeeland - vastgesteld op 2/3 van ƒ 1.200,—) en het vereiste aantal opzichters in dienst te stellen. Voor andere werken konden de Staten gebruik maken van de dienst der ambtenaren onder de verplichting daarvoor een billijke beloning aan die ambtenaren toe te kennen.

Hoewel hiermede de mogelijkheid was geschapen voor het oprichten van een afzonderlijke provinciale waterstaatsdienst, mede in verband met de bepalingen van de Provinciale Wet van 1850 en later van rijkswege daarop ook werd aangedrongen (Minister van Binnenlandse Zaken Thorbecke, waaronder ook Waterstaat viel), gingen de provincies slechts schoorvoetend hiertoe over, Groningen het eerst in 1864 en Zeeland als een der laatsten in 1881, niet dan na hevig verzet van Gedeputeerde Staten wegens de ‘in ons oog onoverkomelijke bezwaren’ en ‘de groote financiële nadeelen die voor deze provincie zouden voortspruiten uit de beoogde scheiding van ’s Rijks en → Provinciale Waterstaat’ (notulen zomervergadering 1881 blz. 80 en besluit van 15 juli 1881). Door de scheiding van de diensten werd de naam ‘Rijkswaterstaat’ ingevoerd i.p.v. de tot dusverre gebruikelijke naam ‘Waterstaat’.

Bij de reorganisatie van 1903 (K.B. van 3 juni 1903, Staatsblad nr. 151) werden de districten omgezet in directies, het 1 le district Zeeland - werd 11e directie, terwijl per 1 mei 1918 (K.B. van 5 november 1917 nr. 29) de nummers der directies vervielen en de directies werden genoemd naar de provincienaam, zoals thans nog het geval is.

Organisatie van de directie Zeeland

Oorspronkelijk waren de provinciegewijze districten en later de directies onderverdeeld in arrondissementen met aan het hoofd een ingenieur. Deze indeling is niet altijd zo geweest. Laatstelijk was de indeling globaal als volgt:

a. arrondissement Goes, benoorden de Westerschelde met uitzondering van wat behoort tot het arrondissement Vlissingen;
b. arrondissement Terneuzen, Zeeuws Vlaanderen;
c. arrondissement Vlissingen, Oosterschelde met de daarmede in open verbinding staande wateren tot de Volkerakdam (vóór 1 september 1974 hebben delen van de Oosterschelde tijdelijk behoord tot de directie Beneden Rivieren), Westerschelde, de Kanalen door Walcheren en door Zuid-Beveland en sedert 1 juli 1975 de nieuwe Schelde-Rij nverbinding.

De arrondissementen waren weer onderverdeeld in, in beginsel geografisch ingedeelde, dienstkringen met aan het hoofd een waterstaatkundig (hoofd)ambtenaar of waterbouwkundige. Om te bereiken, dat de regionale hoofdingenieur-directeur zowel naar buiten als naar binnen een krachtig beleid kan ontwikkelen, is een aanpassing van de organisatie van de regionale directies doorgevoerd (Directie Zeeland als laatste per 1 juli 1978), waarbij de geografisch ingedeelde arrondissementen zijn vervangen door functioneel bepaalde afdelingen ingepast in het centrale apparaat van de directies. Per directie is een directie-team gevormd dat als top van de organisatie fungeert. De leden van het team hebben voor het uitoefenen van hun taak de beschikking over functionele dienstonderdelen, waarvan zij tevens het hoofd zijn.

Voor beheer en onderhoud blijft de indeling in dienstkringen bestaan met dien verstande dat de dienstkringen zoveel mogelijk functioneel (‘nat’ en ‘droog’) zijn ingedeeld. Dienstkringen in Zeeland zijn: Kanaal van Terneuzen (nat), Zeeuws-Vlaanderen (droog), Goes (droog), Zierikzee (gemengd), Vlissingen (nat) en Hansweert (nat).

Tijdelijke speciale afdelingen

van de directie Zeeland met tijdstip van oprichting: Voorzover tijdelijk grote werken moesten worden uitgevoerd die de capaciteit van de normale dienstonderdelen te boven gingen, zijn voor de duur van de werken afzonderlijke diensten opgericht:

dec. 1944 Dienst Droogmaking Walcheren (voor herstel der doorgebroken dijken);

Officiële opening (19 dec. 1968) van het verbrede Kanaal Terneuzen-Gent.

feb. 1953 Dienst Dijkherstel (voor het herstel der schade tengevolge van de stormvloed van 31 jan./l feb. 1953, Noodwet Dijkherstel van 2 mei 1953 Stbl. 231);

1960 Bouwbureau Kanaal van Terneuzen (De grote kunstwerken zoals sluizen, tunnels en bruggen werden voorbereid en uitgevoerd door de directie Sluizen en Stuwen te Utrecht en de directie Bruggen te Voorburg, (verbeteringswerken aan het kanaal op grond van het traktaat van 20 juni 1960); 1975 Bureau Dijkversterkingen Oosterschelde (z.g. partiële dijkversterkingen langs de Oosterschelde, nodig door het uitstel van de afsluiting van de Oosterschelde tot 1985 wegens de bouw van een beweegbare stormvloedkering).

Andere Rijkswaterstaatdiensten

werkzaam in Zeeland: Deltadienst (hoofdkantoor in ’sGravenhage); Hoofdafdeling waterbouwkundige werken te Zierikzee (de grote kunstwerken, zoals sluizen, tunnels en bruggen worden voorbereid en uitgevoerd door de directie Sluizen en Stuwen te Utrecht en de directie Bruggen te Voorburg); Afdeling Waterbouwkundige Werken West te Burghsluis;

Afdeling Waterbouwkundige Werken Oost te Bergen op Zoom, voortgekomen uit het Bouwbureau Schelde-Rijnverbinding 19641975;

Hoofdafdeling Milieuonderzoek, Inrichtingszaken en Aanpassing waterhuishouding te Middelburg.

Adviesdienst Vlissingen ressorterende onder de directie Waterhuishouding en Waterbeweging te ’s-Gravenhage.

Belangrijke rijkswaterstaatswerken

in Zeeland met jaar van voltooiing:

1817 Nieuwe Haven. Open kanaal van Middelburg naar Wulpenburg ten zuidoosten van Veere ter vervanging van het open havenkanaal van 1535 naar'de Welsinge bij Nieuwland.
1825 Postweg (Kapelle-Yersekendam) zie ook onder → wegen.
1827 Kanaal Terneuzen-Sas van Gent (Gent). Aanpassing afwatering (geen lozing meer op Nederlands kanaalgedeelte, traktaat van 5 nov. 1842. Verruiming kanaalprofiel en bouw (latere) Middensluis te Sas van Gent, traktaat van 31 okt. 1879. Verruiming kanaalprofiel en bouw (huidige) Middensluis te Terneuzen (in gebruikstelling 1910) en Oostsluis te Sas van Gent, traktaat van 29 juni 1895, gewijzigd bij traktaat van 8 maart 1902. Verruiming kanaalprofiel en bouw nieuwe sluizen te Terneuzen (Westsluis of zeevaartsluis en Oostsluis of binnenvaartsluis) en opruiming oude middensluis en oostsluis te Terneuzen, alsmede de sluizen te Sas van Gent), traktaat van 20 juni 1960, ingebruikgesteld 19 dec. 1968 door H.M. Koningin Juliana van Nederland en Z.M. Koning Boudewijn van België.
1866 Kanaal door Zuid-Beveland met de (latere) middensluizen te Hansweert en Wemeldinge (werken in verband met de aanleg van de spoorlijn naar Vlissingen):
1872 Westsluizen te Hansweert en Wemeldinge,
1916 Oostsluis te Hansweert,
1928 Oostsluis te Wemeldinge.
1867 Afdamming van het Kreekrak (werken in verband met de aanleg van de spoorlijn naar Vlissingen).
1871 Afdamming van het Sloe (werken in verband met de aanleg van de spoorlijn naar Vlissingen.
1873 Kanaal door Walcheren met sluizen te Vlissingen en Veere (werken in verband met de aanleg van de spoorlijn naar Vlissingen) en met gedeeltelijke gebruikmaking van de zg. Nieuwe Haven van 1817: 1930 Keersluis te Vlissingen, doorvaartwijdte 35 m. De N.V. Kon. Mij. ‘De Schelde’ kreeg hierdoor de gelegenheid grotere schepen te bouwen. 1954 Nieuw sluizencomplex te Vlissingen (nodig na de oorlogsvernielingen in 1944). 1884 Slaakdam tussen St.-Philipsland en Noord-Brabant.
1960 Zandkreekdam tussen Zuid-Beveland en Noord-Beveland. (zg. Deltawerk op grond van de Deltawet, wet van 8 mei 1958 Stbl. 246).
1961 Veersegatdam (zie boven).
1965 Grevelingendam tussen Schouwen en Goeree-Overflakkee (zie boven).
1969 Sluiting van de niet in Zeeland gelegen, maar voor Zeeland zeer belangrijke Volkerakdam, waardoor de Rijn en de Maas niet meer - gedeeltelijk - kunnen afvoeren via de met zout water gevulde zeegaten.
1972 Brouwersdam tussen Schouwen en Goeree-Overflakkee (Deltawerk).
1976 Schelde-Rijn-Kanaal (met de Kreekraksluizen en o.a. langs de Eendracht en met doorgraving van de Slaakdam, traktaat van 13 mei 1963).
1966-1977 Autosnelweg - rijksweg A 58 Korteven - Vlissingen in etappen opengesteld.

LITERATUUR

Dibbits, Nederland-waterland. M.P. de Bruin, Archieven Rijkswaterstaat. M.P. de Bruin, Waterstaatsdienst in Zeeland. M.P. de Bruin, Abraham Caland. De Loor, Provinciale waterstaatsdiensten. Wilderom, Tussen afsluitdammen I-IV. Neeteson, Kanaal Terneuzen-Gent. Schuurman en Wieringa, Schelde-Rijnverbinding. G.P. van de Ven, Aan de wieg van Rijkswaterstaat.