Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

RECREATIE

betekenis & definitie

Lang werd vrije tijd gezien als compensatie voor de slechte werkomstandigheden. Daarnaast gaf het vaak slechte woonmilieu in de grote steden er aanleiding toe de recreatie te plaatsen tegenover de stad en het stedelijk woonmilieu.

Tegenwoordig wordt het recreëren steeds meer gezien als een zelfstandige activiteit, een geheel van actief en passief bezig zijn, geïntegreerd in het gehele maatschappelijke welzijn. Er wordt nu van uitgegaan dat recreatie voortkomt uit de behoefte aan vrijheid, zelfontplooiing en nieuwe ervaringen.Onder recreatie vallen bezigheden van uiteenlopende aard, zoals familie- en kennissenbezoek, winkelen, sport, lezen, openluchtrecreatie enz. Onder de hier verder te behandelen openluchtrecreatie als een van de vormen van recreatie vallen in het algemeen bezigheden, die onspanning en zelfontplooiing als hoofddoel hebben, uit vrije keuze worden verricht en plaats vinden in de open lucht.

Ontwikkeling.

De recreatie in Zeeland is niet een verschijnsel van recente datum. Al voor de tweede wereldoorlog waren er in deze provincie gebieden die een recreatieve functie vervulden voor een relatief klein aantal vakantiegangers. Domburg en de Westhoek van Schouwen-Duiveland zijn daar voorbeelden van. De massa-recreatie in Nederland ontstond pas na de tweede wereldoorlog, onder meer door de toeneming van de welvaart, vrije tijd, mobiliteit en verstedelijking. Als gevolg van de ligging van Zeeland t.o.v. overig Nederland, is de ontwikkeling hier wat later gekomen dan elders. De betere bereikbaarheid van de Zeeuwse recreatiegebieden door de totstandkoming van onder meer de Grevelingendam en de Zeelandbrug, heeft een belangrijke rol gespeeld bij de groei van de laatste decennia.

Door de grotere welvaart en meer vrije tijd zien we gaanderweg een stijging van kostbaarder en langduriger recreatievormen. Voorbeelden hiervan zijn de opkomst van de caravan, een toeneming van het aantal vaste standplaatsen op kampeerterreinen, een stijging van het aantal jachten met vaste ligplaatsen.

Het verschijnsel openluchtrecreatie is in te delen in een aantal thema’s. Hier zal nader worden ingegaan op de ontwikkeling van de belangrijkste thema’s voor Zeeland: strandrecreatie, waterrecreatie en verblijfsrecreatie.

Onder strandrecreatie vallen alle vormen van recreatiegedrag, die plaats vinden in het strand- en duingebied. Tot eind vorige eeuw kwam alleen de elite, in belangrijke mate de Duitse, voor ontspanning en toen ook nog voor genezing naar de kust. In de jaren dertig begint de kust brede lagen van de bevolking aan te trekken. Na WO II groeit de strandrecreatie uit tot massarecreatie. Het strandbezoek geschiedt voor het grootste deel in gezinsverband. De kuststrook in Zeeland (kust van Schouwen-Duiveland, Noord-Beveland, Walcheren en WestZeeuws-Vlaanderen) is nog steeds het belangrijkste recreatiegebied in Zeeland.

Behalve Zeeuwse recreanten trekt het strand op mooie dagen ook aanzienlijke aantallen recreanten uit België, West-Brabant en Zuid-Holland. Op mooie stranddagen in het hoogseizoen bezoeken zo’n 200.000 recreanten de Zeeuwse stranden. Waterrecreatie betreft die activiteiten die plaats hebben in een landschap dat in belangrij ke mate door het element water wordt bepaald. Hieronder vallen onder meer watersport, sportvisserij en oeverrecreatie. Sedert ongeveer 1960 heeft de watersport een sterke ontwikkeling doorgemaakt in Zeeland. De in het kader van de Deltawet afgedamde voormalige zeearmen, het Veerse Meer en het Grevelingenbekken zijn van zeer grote betekenis voor de watersport.

Daarnaast kent ook het grootschalige getijdewater van de Oosterschelde een belangrijke watersportfunctie. In 1963 werden in de sluizen van Kats, Veere en Vlissingen nog geen 10.000 pleziervaartuigen geschut. In 1971 waren er dat 30.000 en in 1981 bijna 64.000. Het aantal jachthavens is sinds 1960 sterk toegenomen in de Zeeuwse wateren. In 1960 had Zeeland de watersporters 330 ligplaatsen te bieden, in 1971 ongeveer 3750 en in 1981 ruim 8000. Tabel 1 geeft een overzicht van de ligplaatsen per watersportgebied in 1981.

Met de ontwikkeling van de watersport is ook het recreatiepatroon en de instelling van de watersporter veranderd. Voorheen werd tijdens de beschikbare tijd bijna steeds gevaren. Thans brengt de watersporter meer dan de helft van de beschikbare tijd aan de oever door met bezigheden als zonnen, zwemmen, vissen e.d. Tevens valt er een tendens waar te nemen dat de boot meer een recreatiemiddel wordt van waaruit andere activiteiten ondernomen worden.

Bij de oeverrecreatie kan een onderscheid worden gemaakt tussen recreatie aan, op en in het water. De activiteiten die bij oeverrecreatie het meeste bedreven worden zijn zwemmen en zonnen. Het Veerse Meer en het Grevelingenbekken bieden grote mogelijkheden voor de oeverrecreatie. Belangrijke concentratiepunten zijn De Piet, Schotsman/Ruiterplaat, Schelphoek, Veerse Meer, Grevelingendam en Grevelingenbekken. Op mooie dagen in het hoogseizoen vertoeven hier zo’n 20.000 recreanten.

Voor de Zeeuwse wateren bestaat ook een grote belangstelling van sportvissers. Zowel het vissen vanaf de oever als het individueel en in groepsverband vissen vanuit bootjes/ schepen is erg in trek. Vele duizenden recreanten vissen in groepsverband vanaf schepen. Vanuit een tiental Zeeuwse havens worden hiervoor geregeld vaartochten georganiseerd.

Verblijfsrecreatie: het aantal toeristische overnachtingen in Zeeland heeft vanaf 1960 een sterke expansie doorgemaakt. Illustratief is een vergelijking van de toeristische overnachtingen in 1961 en 1969; respectievelijk 2,25 en 5,5 miljoen overnachtingen. Deze toename vond in hoofdzaak plaats in de kuststrook. Sindsdien is ook de verblijfsrecreatieve ontwikkeling langs Veerse Meer en Grevelingenbekken belangrijker geworden. De belangrijkste verblijfsrecreatieve sector is het kamperen. Van de vakantiegangers verblijft ca. 60% op een kampeerterrein (voor Nederland als geheel is dat ca. 40%).

Veel kampeerbedrijven worden meer en meer terreinen met vaste standplaatsen. De groei van de vaste standplaatsen, zowel jaarplaatsen als seizoenplaatsen gaat in het algemeen ten koste van de toeristische standplaatsen.

In verhouding tot andere provincies bevindt zich in Zeeland een groot aantal tweede woningen. In het hoogseizoen verbleven anno 1981 ongeveer 200.000 verblijfsrecreanten gelijktijdig in Zeeland. Tabel 2 geeft een overzicht van de toeristische verblijfsaccommodatie in Zeeland in 1981.

Effecten van de recreatie.

Naast ontwikkelingen ten gunste van de eigen bevolking, zoals het economische rendement, de werkgelegenheid en het kunnen blijven bestaan van marginale middenstandvoorzieningen door de groei van het toerisme, heeft de ontwikkeling van de recreatie onder meer geleid tot toegenomen verkeersdrukte en in enkele kernen een overgang van permanent bewoonde woningen naar tweede woningen, hetgeen ten koste gaat van de leefbaarheid inc die kernen. Naar de huidige kennis en maatstaven is in het verleden de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en milieuhygiënische draagkracht van de recreatiegebieden overschat en heeft er door de ontwikkeling van de openluchtrecreatie met name in het kustgebied een aanzienlijke aantasting van landschap, natuurwaarden en milieu plaatsgevonden.

Ontwikkeling van het beleid.

Het beleid in de naoorlogse jaren tot omstreeks 1970 is in sterke mate beheerst geweest door de specifieke omstandigheden waarin Zeeland in die jaren verkeerde. Door het achterblijven van de werkgelegenheidsontwikkeling bij de behoefte aan arbeidsplaatsen moest de groei van de werkgelegenheid dan ook krachtig worden bevorderd. Behalve de groei van de zware industrie bood in die periode ook de expansieve ontwikkeling van de openluchtrecreatie mogelijkheden voor een economische injectie. Spectaculaire ontwikkeling van de openluchtrecreatie in Zeeland werd in het algemeen positief beoordeeld.

Rond de zeventiger jaren is een duidelijke koerswijziging in het beleid ten aanzien van de openluchtrecreatie te bespeuren. De recreatie wordt dan meer geplaatst in het kader van de andere maatschappelijke aspecten. Er wordt meer aandacht besteed aan de waarden van het landelijk gebied als zodanig en aan de draagkracht van het gebied. Verder wordt het beleid meer afgestemd op openluchtrecreatieve voorzieningen in de directe woonomgeving. Deze gewijzigde beleidsoptiek is neergelegd in de Zeeuwse recreatie discussienota 1978 en wordt nader uitgewerkt in een beleidsplan voor recreatie en toerisme waarmee in 1982 een aanvang is gemaakt. In dit beleidsplan zullen recreatie en toerisme, regionale economie en werkgelegenheid, landschap en leefbaarheid voor de Zeeuwse bevolking integraal worden benaderd. Dit houdt in dat deze aspecten onderling worden afgewogen ten behoeve van het formuleren van een concreet provinciaal beleid ten aanzien van recreatie en toerisme in de toekomst.