Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

DOMEIN

betekenis & definitie

I Geschiedenis.

Afgeleid van het Latijnse ‘dominium’ betekent domein in de eerste plaats ‘heerschappij’, soms ook ‘eigendom’ . Onze huidige wetgeving bezigt het woord in de zin van het rijkseigendom van onroerende goederen. In de geschiedwetenschap, in het bijzonder met betrekking tot de middeleeuwen, wordt met domein het grootgrondbezit in en omstreeks de Frankische periode (eindigend ± 1000) bedoeld en meer speciaal, het koninklijk of keizerlijk grootgrondbezit van de landsheren (→ landsheerlijkheid).

In de Frankische tijd werden de particuliere domeinen, die meestal over een grote uitgestrektheid verspreid in kleine eenheden verdeeld waren, geëxploiteerd door middel van de zgn. hoforganisatie (→ Hof): op een bepaalde afgeronde bezitseenheid werd een gedeelte vanuit de grote en centraal gelegen boerderij, de → hof, bewerkt door de grondbezitter zelf of door zijn ‘meier’, terwijl het overige in gedeelten, elk met de daarbij behorende hoeve, werd uitgegeven aan horigen (→ Stand), die deze hoeven bewoonden en produkten in natura hadden te leveren aan de hof en soms herendiensten op het hofland hadden te verrichten.

De rechtspositie van de horigen vond enige summiere regeling in het hofrecht.

De heer, die bij het domaniale grondbezit een juridisch gezag had over de opwonenden die zijn land bewerkten, zat het hofgerecht voor, waarin hij met zijn horigen besliste in beleids- en rechtszaken. Sinds omstreeks de 13e eeuw zijn deze oude rechtsvormen gaan verdwijnen om plaats te maken voor zakelijke verhoudingen als erfpacht en tijdpacht en voor de leen verbintenissen. In het westen van het latere Nederland heeft deze verandering reeds vroeg plaats gevonden, terwijl in de oostelij ke gebieden, als Twente, nog in de 19e eeuw relicten van horigheid werden aangetroffen.

In Zeeland echter blijken de bewoners van het → ambacht aan een zekere voogdij van de ambachtsheer onderworpen te zijn, die aan de gebondenheid van de horigen doet denken; in dit geval is hier vermoedelijk sprake van een zeer westelijk voorkomend relict van domaniale horigheid.

II Staatsdomein.

Zowel in Zeeland als elders werden de grafelijke domeinen door rentmeesters beheerd onder toezicht van een Kamer van rekening der grafelijkheidsdomeinen.

Na het ontstaan der gewestelijke besturen in de loop van de 15e eeuw en de vereniging der Nederlandse gewesten in 1543 onder één vorst (Karei V), werden de rentmeesters ondergeschikt aan de gewestelijke staten. In 1728 werden de Kamers van rekening der grafelij kheidsdomeinen ontbonden, nadat een groot gedeelte van het domeinbezit was verkocht.

Van de tijd der Franse overheersing af (1795), werd het beheer der domeinen in feite een staatsaangelegenheid. Het domeinbezit nam toe door de confiscatie van alle goederen van het Huis van Oranje en van goederen van geestelijke oorsprong, die, aan de Bataafse Republiek overgedragen, in het algemeen staatsdomein werden opgenomen. In 1810 werd het domeinbeheer aan het dienstvak der registratie opgedragen, waaronder het ook na de omwenteling op 17 november 1813 bleef ressorteren, met uitzondering van het tijdvak gelegen tussen 16 december 1813 en 30 november 1818, toen een Raad van rekenkamer der domeinen met het bestuur belast was.

Bij de wet van 27 februari 1822 werd het domeinbeheer opgedragen aan het amortisatiesyndicaat. Nadat dit syndicaat bij de wet van 27 december 1840 was opgeheven, werd het domeinbestuur bij koninklijke besluiten van 22 en 27 maart 1841 opgedragen aan de minister van financiën. Hiertoe werd aan het Ministerie van Financiën een afdeling domeinen verbonden, in 1956 gewijzigd in directie der domeinen. Het feitelijke beheer werd in handen gelegd van ontvangers én rentmeesters, die ondergeschikt waren aan directeuren der registratie en domeinen.

Tot het domeinbeheer behoorden onder meer de visserijen op de Zeeuwse stromen. Bij K.B. van 27 juli 1820 werden zij ondergebracht bij de domeinadministratie, maar op 1 maart 1969 werd dit onderdeel opgeheven. De dienst der domeinen wordt thans gevormd door: a. inspecties der domeinen, b. rentambten der domeinen, c. het bureau Deltazaken.

Door deze dienst worden alle domeinen beheerd, met uitzondering van: de domeinen in beheer bij Staatsbosbeheer, de domeinen behorende bij het Kroondomein, de domeinen bestemd tot zomer- en winterverblijf van de koningin, de IJsselmeerpolders (zolang deze nog niet zijn voltooid) en de Staatsmijnen in Limburg.

Van 1930 af zijn geleidelijk de inspecties der domeinen ingesteld, die sedert 1 augustus 1956 rechtstreeks onder de directie der domeinen van het Ministerie van Financiën ressorteren. In 1969 werden alle toen bestaande (17) inspecties der domeinen opgeheven en werden 6 nieuwe inspecties gevormd, te weten: Midden-Nederland, gevestigd te Arnhem, Noord-Holland, gevestigd te Haarlem, Zuid-Holland, gevestigd te Den Haag, Zuid-West-Nederland, gevestigd te Helmond, Noord-Oost-Nederland, gevestigd te Meppel.

De rentambten der domeinen zijn tot dusver overwegend belast met het beheer van grote complexen landbouwgronden. Momenteel bestaan ze uit de rentambten Breda, Zwolle, Wieringermeer en Noordoostpolder.

Het bureau Deltazaken, gevestigd te Breda, heeft slechts een tijdelijk karakter en is belast met bijzondere werkzaamheden, ontstaan als gevolg van de uitvoering der deltawerken.

LITERATUUR

De Monté Verloren, Hoofdlijnen. De Blécourt, Kort begrip. Gosses, De rechterlijke organisatie.