Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

VEEMARKT, BOSSCHE

betekenis & definitie

bekend is, dat de veemarkt van Den Bosch reeds geruime tijd vóór 1464 bestond, toen Philips de Goede als hertog van Brabant toestemming gaf de markt naar een andere datum te verplaatsen. Over die jaarmarkten is niet veel bekend.

Wel, dat er regelmatig vee ge- en verkocht werd. In het capitulatieverdrag van 1629, bij de val van Den Bosch, werd wel het stapelrecht van ossen door de prins en de staten-generaal erkend. De grote opkomst van de veemarkt vond plaats op het einde van de 19de eeuw, toen deze nog gehouden werd op het huidige Kardinaal Van Rossumplein. In 1892 werden daar 11.880 runderen en 17.517 biggen aangevoerd; in 1929 waren die aantallen gestegen tot 62.783 en 49.777. Kort daarna werd er een nieuwe Bossche Veemarkt geopend, in 1931, aanvankelijk op een terrein van 5 ha met enkele hallen; het totaal moest in 1939 al worden uitgebreid. In 1944 werd een deel van de Veemarkt door de Duitsers vernield, en ook in 1947 kreeg de Veemarkt te lijden, nu van een brand; het geheel werd in 1948 hersteld.

In 1955 telde men er 330.849 stuks vee; in 1964 al opgelopen tot 432.000. Als derde hal kon in 1956 de Brabanthal in gebruik genomen worden, maar een nog grotere uitbreiding zou de Veemarkt ondergaan in 1966, toen het complex van ƒ 13 miljoen en het slachthuis van ƒ 10 miljoen officieel geopend konden worden. De Veemarkt werd vanaf toen omgedoopt in Brabanthallen (zie ook aldaar). Bron: Prov. NBr. Crt 20 mei ’31; Mensen en Dieren.