Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

SPRANG-CAPELLE

betekenis & definitie

gemeente in het noorden van Midden-Brabant, bestaande uit de dorpen en gehuchten Capelle, Hoge-Vaart, Nieuwe-Vaart, Oosteind, Sprang, Sprangsevaart, Vrijhoeve-Capelle en Zandschel, grenzend in het noorden aan de Maas met aan de overzijde de gemeenten Dussen en Aalburg; in het oosten aan Waalwijk en gedeeltelijk Loon op Zand, in het zuiden aan Loon op Zand en gedeeltelijk Dongen, in het westen aan Waspik.

Aantal inwoners: 8.417 (1986); oppervlakte: 2.561 ha.

Wapen: gedeeld: I. in zilver, een dwarsbalk van keel, vergezeld van acht liggende blokjes van sinopel, geplaatst boven de balk twee en een; II. in goud een leeuw van keel, getongd en genageld, van azuur en een barensteel van azuur met drie hangers, over de schouders van de leeuw gaande; het schild gedekt met een gouden kroon van drie bladeren en twee paarlen (1939). In het wapen komt het blazoen voor van het geslacht Wendelnesse, dat in de I3de tot de I6de eeuw het ambacht Schrevelduin nu onderdeel van de gemeente in handen had. Ook het ambacht Nederveen was van oorsprong in het bezit van deze familie. In de linkerzijde van het wapen staat het blazoen van het geslacht Van der Duyns, dat vroeger het ambacht Sprang bezat. Het wapen werd eerst in 1939 vastgesteld, omdat kort daarvoor drie gemeenten, Sprang, Vrijhoeve-Capelle en Capelle, waren samengevoegd.

Geschiedenis: Het gebied, bestaande uit Capelle, Vrijhoeve-Capelle, Sprang, Zuidewijn en Labbegat, werd op het einde van de 13de eeuw door de graaf van Holland verkregen van de hertog van Brabant. Eerst na de totstandkoming van de Zuidhollandse Waard, omstreeks 1300, werden de omstandigheden voor bewoning en het in cultuur brengen van het land beter. Als eigenlijke geboortedag wordt 3 juli 1313 beschouwd, toen Willem, graaf van Henegouwen, Holland en Zeeland en heer van Friesland aan Huno Laurensz van Wieldrecht twintig hoeven, moer en wildernis in erfpacht gaf. Twintig hoeven, die volgens de stichtingsakte, waarvan een kopie is bewaard, ten westen van het Loenremeer lagen voor Sint-Geertruidenberg, in de richting van Die Sprenghe, het beekje waaraan Sprang zijn naam te danken heeft. Ook de dorpen Vrijhoeve-Capelle en Grevenduin-Capelle kwamen tot ontwikkeling door het graven van moervaarten. Huno van Wielrecht kreeg toen tevens het recht om over de bewoners van die hoeven recht te spreken „van sinen moer op den spranc bi Bysoeyen”.

Het was toen nog een onherbergzame, gevaarlijke streek „vol quade moeren ende laechten”, die in het Brabantse land uitliepen, maar tot Holland behoorden. Al eerder had graaf Willem III omstreeks 1305 aan twintig vrije lieden met hun gezinnen „twintich hoeven moers vuyt elcke hoeve van XVI morgen” uitgegeven. De grond werd uitgedolven en er werden dijkjes en straten aangelegd. Toen men eenmaal zover was, bleven 240 morgen bruikbaar land „wesende licht brabants land” over. Op die plek verrees het dorp „dye Sprancke oft Spranghe” genoemd. In de vijftiende en de zestiende eeuw was het de adellijke familie Van der Duyn, die de heerlijkheid Sprang bezat.

Verondersteld is, dat deze heren begonnen waren als schout, die met de heemraden, later schepenen, de dorpsrechtbank uitmaakte. Na 1440 werd de winterdijk aangelegd, als gevolg van de St. Elisabethsvloed. Er bleven toen enkele wielen over, o.a. die van Zuidewijn. In 1500 had het dorpje nog maar 600 zielen, in 1600 waren dat er 1000, die in de Nieuwstraat, de Oude Straat en aan de Vaart woonden.

De landbouw was van het begin af aan een middel van bestaan, maar voldoende was dit niet. Ook het turfsteken speelde er een grote rol. De meeste inwoners van Sprang waren echter aangewezen op werk elders, zoals uit een archiefstuk blijkt: Omdat het „den schamelen ingeseten onmogelijck is den cost te winnen moeten sy op andere plaetsen ende in andere landen met haeren arbeyt den cost gaen winnen”, zoals „in de Vriese ender Gelderse venen”. Daarom ook gingen anderen werk zoeken in omliggende dorpen, tot in Holland en Zeeland toe. De turfgraverij had namelijk ook tot gevolg gehad, dat het dorp te kampen kreeg met een slechte ontwatering. Grote gebieden ten zuiden van de bandijk van de Langstraat waren door de Sint-Elisabethsvloed onder water komen te staan in 1421.

Veenbanken konden hierdoor niet meer worden ontgonnen. In de 80-jarige Oorlog kreeg Sprang nog te lijden van doortrekkende soldaten.

Aanvankelijk was Sprang een katholiek dorp, waar al vrij vroeg een kapel kwam te staan, waarvan de kerk van Loon op Zand de moederkerk was. In 1325 stond er al een bedehuis en in 1329 noemde de pastoor van Loon op Zand, Henricus Stiercken, zich „pastoir van Venloen en Spranghe”. Vanuit zijn oude parochie leidde hij de kapelaandienst van Sprang. De helft van de tienden van het dorp was voor de pastoor; de andere helft voor de graaf. Philips van Bourgondië wees die tienden in 1464 definitief toe aan pastoor Jan van Beringen van Loon op Zand en Sprang, maar als voorwaarde werd wel uitdrukkelijk gesteld, dat de pastoor er voor moest zorgen, dat de katholieken van Sprang zouden worden bediend en dat er minstens tweemaal per week, op zondag en op donderdag, een mis zou worden gelezen. Verder bepaalde Philips van Bourgondië, dat de kapel van Sprang na de dood van deze pastoor „zou geenigeert worden in eender parochiekercke”.

De pastoor overleed omstreeks 1474. De kapel werd verbouwd en vergroot; omstreeks 1475 waren kerk en toren voltooid. Een klok legde dat vast: ’S Butendyc maeckte mi, 1475. Elck eere my, al ic bescrey de doden ende roep den levende toe Godes dienste”.

Een eigen pastoor heeft Sprang nooit gekregen. De parochie bleef onder supervisie van Loon op Zand. Tijdens de 80-jarige Oorlog, in 1610, werd de kerk op last van de Staten van Holland aan de hervormden gegeven. De eerste predikant werd Cornelis Hanecop. Maar al vrij gauw raakte de kerk in verval. In 1811 moest de torenspits voor de helft worden gesloopt.

Deze plek werd uitgekozen om er een seintoestel op te plaatsen, dat in 1816 al weer werd opgeruimd. Er werd toen een kleine spits op de toren geplaatst. In het begin van de 19de eeuw merkte men dat de kerk verzakte. Eerst in 1911 werd zij gerestaureerd.

Intussen was Sprang van de turfstekerij steeds meer overgeschakeld op de hooibouw, veeteelt en veehandel. Naast de landbouw gingen de inwoners zich ook toeleggen op de industrie van de Langstraat: schoenen en leer. In de tweede helft van de 19de eeuw was de schoenmakerij het belangrijkste middel van bestaan; in het begin van de 20ste eeuw waren er nog 28 leerlooierijen en bijna 60 schoenmakerijen, maar de concurrentie en mechanisatie in de omliggende plaatsen verdrong deze tak van nijverheid.

Tot 1813 is Sprang Hollands grondgebied gebleven. In dat jaar kwam het dorp bij Noord-Brabant. Sprang-Capelle werd de nieuwe naam, omdat sinds 1923 de voormalige gemeenten Sprang, Vrijhoeve-Capelle en Capelle samen één gemeente gingen vormen, waarvan het raadhuis in Vrijhoeve-Capelle kwam.

In 1891 had Sprang een halte in de tramlijn gekregen; later kreeg het dorp twee stations van de spoorwegen, een in Capelle-Nieuwevaart en een in Vrijhoeve-Capelle aan de lijn ’s-Hertogenbosch-Lage Zwaluwe, die echter eerst voor het personenen uiteindelijk ook voor het goederenvervoer werd opgeheven.

Middelen van bestaan: ca 50% dienstensector; 20% landbouw; nog enkele schoenfabrieken en fabriekjes voor onderdelen.

Godsdienst:. Ned. Hervormde kerk zowel te Capelle als in Sprang; gereformeerde kerken in Vrijhoeve-Capelle en ’s-Grevenduin-Capelle; gereformeerde gemeente in Sprang-Capelle.

Monumenten: Oude kerk, oorspronkelijk uit 1325 als capella gebouwd, in 1470 vergroot, met gotische toren uit 1475, thans N.H. Kerk; kerk te Capelle, gebouwd in' 1750 in 8-hoek-vorm, de nieuwe protestantse stijl van die tijd; voorzien van een wit torentje; orgel uit 1817 van P. van Irtum uit Hilvarenbeek; huis te Capelle naast kerkhof, oorspronkelijk dorpsschoolhuis 1770; Hollandse standerdmolen aan de Oudestraat, omstreeks 1865 van Vrijhoeve-Capelle naar Sprang overgebracht; bouwjaar 1747-1811; aangekocht door de gemeente in 1958; kasteel Zuidewijn, eind 16de eeuw. (zie: Zuidewijn); verzetsmonument Jan de Rooy (zie aldaar).

Recreatie: Sportcomplex Zidewinde, met zwembad, openluchtzwembad, speelweide; sporthal; jachthaven aan het Oude Maasje; beschermde natuurgebieden; Capelsche Veer.

Onderwijs: basisscholen: Prinses Beatrix, De Bron, Koningin Juliana, De Rank, Willem Alexanderschool; voortgezet onderwijs: Ichtus Mavo, Streekhuishoudschool.

Overheid: gemeentehuis, Raadhuisstraat; politiebureau Nieuwe Vaart; postkantoren: Heistraat; Sprang: van der Duinstraat; ’s-Grevelduin: Schoolstraat. Elektriciteit: Pnem, rayonkantoor Kaatsheuvel; Water: Waterl. mij Noord-West-Brabant, districtskantoor Oosterhout; Waterschap: De Dongestroom.

Bron: Schutjes, Gesch. Bisdom Den Bosch; scriptie J. de Bie; E. D. 18 mei 1963: Sprang 650 jaar; Info Streek-VVV.