Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

‘S-HERTOGENBOSCH

betekenis & definitie

hoofdstad van en gemeente in Noord-Brabant, omvattende de stad ’s-Hertogenbosch en de in 1971 opgeheven gemeenten Empel en Meerwijk en Engelen (met Bokhoven). ’s-Hertogenbosch, centrum van het gelijknamige stadsgewest, telt 89059 inwoners (1984) en is 5526 ha groot. Het wordt in het Noorden door de Maas gescheiden van de Gelderse gemeenten Ammerzoden, Hedel en Maasdriel, grenst verder aan de Noordbrabantse gemeenten Lith, Rosmalen, Berlicum, Den Dungen, St.-Michielsgestel, Vught, Vlijmen en Heusden.

Wapen: De officiële wapenbeschrijving, zoals die voorkomt in het Koninklijk Besluit van 8 maart 1978, nr. 54, luidt: „In sabel een boom van goud; een gevierendeeld vrijkwartier: a en d in sabel een leeuw van goud, getongd en genageld van keel; b en c in zilver een dubbelstaartige leeuw van keel, gekroond en genageld van goud; een schildhoofd van goud met een uitkomende dubbele adelaar van sabel, hebbende op de borst een schild van keel met een dwarsbalk van zilver.

Het schild gedekt met een gouden kroon van drie bladeren, twee parels en een purperen muts, en gehouden door twee wildemannen omkranst en omgord met loof, houdende een knots in de buitenste hand, alles van natuurlijke kleur.” Geschiedenis: Er is maar één stad in Noord-Brabant, zegt de Bosschenaar chauvinistisch. Den Bosch mag in groei zijn achtergebleven bij Eindhoven, Tilburg, Breda; de oudste stad, en hoofdstad, de bisschopsstad is zij gebleven, met nog talloze herinneringen aan de Middeleeuwen, toen ze de verst vooruitgeschoven vesting was van het oude hertogdom Brabant.

Maar de historie gaat verder terug. In 1985 mag het 800-jarig bestaan der stad zijn gevierd, er zijn aanwijzingen dat er reeds ver voor de 12de eeuw mensen hebben gewoond op het huidige Bossche grondgebied. Het is het Midden-Paleolithicum (100.000-35.000 v. Chr.), waaruit de oudste bewijzen dat er mensen op deze gronden rondzwierven, stammen. In Empel zijn o.a. een retouchoir en een vuurstenen zijschrabber gevonden. Ook uit het Neolithicum (4500-1800 v.

Chr.), wanneer de overgang van jacht op landbouw en veeteelt plaatsvindt, zijn in en nabij Den Bosch vondsten gedaan. Overvloedig zelfs zijn de aanwijzingen van bewoning in de Ijzertijd (800-50 v. Chr.). Het is veelal aardewerk dat op vaste bewoning zou kunnen wijzen. Veel vondsten werden in het gebied tussen Orthen en Empel gedaan, terwijl hier in 1767 ,,in eenen grooten zandheuvel omtrent 20 urnen of begraafbussen met hare asch en gebrande menschenbeenderen” is ontdekt.

In de tijd van de Romeinen (50 v. Chr.-475 n. Chr.) moeten er in deze streek verspreid landbouwers hebben gewoond bij voorkeur op donken of stroomruggen (heuveltjes). Het is in ieder geval uit opgravingen gebleken dat er in de Romeinse tijd op deze plaats bewoning was. Fragmenten van aardewerk en een prachtige dolium (voorraadpot) bewijzen dat.

Door onbekende oorzaak is de nederzetting echter in de derde eeuw verlaten. De vegetatie overwoekerde alles al gauw en waar eens mensen woonden, keert het bos terug.

In de zevende eeuw komen evangeliepredikers tot in deze streken. Vanuit het Zuiden is het bisschop Lambertus van Maastricht en vanuit het Noorden dringt de invloed van St. Willibrord hier door. Het grootste deel van het gebied komt mettertijd onder het bisdom Luik.

Na de dood van Karek de Grote, bij de verdeling van het Frankische Rijk in 843, behoort het latere Brabant tot het noordelijk deel van het Middenrijk, naar Lotharius I Lotharingen genoemd.

Tegen het einde van de 10de eeuw is Lambert I graaf van Leuven. Als voogd over de abdijen Nijvel en Gembloers weet hij zijn gebied (deels met geweld) aanmerkelijk uit te breiden: het begin van Brabant. In de tweede helft van de elfde eeuw huwt Hendrik II, graaf van Leuven (1063-1079) met Adelheid, dochter van graaf Everhard, die het landgoed Orthen als een persoonlijk domein bezit. Zo komt het gebied van het latere ’s-Hertogenbosch in handen van de graven van Luik. Gravin Adelheid schenkt later het landgoed voor haar zieleheil en dat van haar man aan de kerk. Zij ontvangt het terug als leen.

Als in 1179 Hendrik, de zoon van hertog Godfried III van Brabant, in het huwelijk wil treden met Mathilde van Boulogne, bepaalt de vader van de bruidegom dat de hertog zich, ongeacht of zijn zoon langer leeft dan hij of niet, het bezit van Orthem voorbehoudt. Het landgoed dient bij Brabant te blijven. In die tijd is er sprake van een reguliere en permanente bewoning op de hoge stroomrug van de rivier de Aa (noordelijk van de huidige Markt). Toestemming daartoe is verleend door Hendrik I, hertog van Brabant en Lotharingen (1165-1235), die daartoe ook hout uit het bos, waarin hij zo gaarne jaagt en al een jachthuis heeft laten bouwen, beschikbaar stelt. Maar nauwelijks was de nederzetting ontstaan, of Heusden, dat zich in zijn bestaan bedreigd voelde, trok er heen om de huizen plat te branden en de bewoners te verjagen.

Dit is voor hertog Hendrik I aanleiding om de kleine samenleving in 1185 bij handvest stadsrechten te verlenen en de nieuwe stad die i.p.v. Orthen ’s-Hertogenbosch zou heten, met wallen en grachten te beveiligen. Daarmee is Den Bosch de eerste plaats in ons land die stadsrechten krijgt en dus de oudste stad van Nederland. Een van de eerste daden der nieuwe stadsbewoners was wraak te nemen en op hun beurt hielden ze huis in Heusden.

Maar Hendrik I had ook duidelijk eigen bedoelingen met de stichting van de stad. Ze moest worden „borstweer en den slotel van Brabant”. Hij wilde zich in het Noorden beveiligen tegen invallen vanuit het Gelderse en het Hollandse. De stad kreeg steun van Brussel, dat de H. Kruispoort bouwde, van Leuven kreeg ze de Gevangenpoort bij de Markt en van Antwerpen de Onze Lieve Vrouwepoort. Er werden muren aangelegd, wallen en bastions, waarvan nu nog het een en ander over is. Als later in 1202 Hollanders onder Dirk VII 's-Hertogenbosch plunderen en platbranden, trekt Hendrik I achter hen aan, weet Dirk in Heusden te achterhalen en gevangen te nemen en verplicht de Hollanders vervolgens de Vughterpoort te bouwen.

Daar Hendrik de jonge stad ook economisch sterk wil maken, genieten de bewoners van de stad aan de samenvloeiing van Dommel en Aa in de Dieze, die naar de Maas leidde, niet alleen tolvrijdom in heel zijn hertogdom maar probeert hij ook daarbuiten (met succes) allerlei handelsprivileges te bewerkstelligen; zo verleent de Duitse keizer Hendrik VI (1169-1197) in 1196 vrijheid van tol op de Rijn, wat een grote economische expansie betekent, en Filips, Rooms-Duitse koning (1198-1208), in 1204 tolvrijdom door zijn gehele rijk.

De stad groeit snel, handel en ambacht bloeien en veel kloosterlingen (o.a. Minderbroeders, 1228) vestigen zich binnen de muren van Den Bosch. In 1250 woont en bouwt men zelfs al buiten de in ca. 1220 gereedgekomen stadsmuren. Er is echter geen geld voor een nieuwe ommuring en het duurt tot ca. 1320 voor de stadsmuren zijn verlegd.

Belangrijk voor de stad zijn de handelsbetrekkingen met Duitsland (Keulen!), de Oostzeelanden en daarvan vooral Skandinavië. Bossche koggen varen met de Kamper vloot naar het Noorden. In de stad zijn het met name de lakenweverijen die de wol van de Brabantse heideschapen verwerken en voor welvaart zorgen, maar ook de produkten van de spelden- en messenmakers waren door heel West-Europa beroemd en gewild.

Het hoogtepunt van de bloei der stad die met het hertogdom Brabant na de Blijde Inkomste van Filip de Goede in 1430 werd opgenomen in een groter geheel, eerst Bourgondië, daarna De Nederlanden ligt in de vijftiende eeuw. Er vestigen zich (vanaf 1284) verschillende lombarden uit Italië in ’s-Hertogenbosch, „bankiers”, die gelden uitleenden tegen rente. Voor de zich uitbreidende handel waren zij zo welkom dat een van de eersten onder hen, Willem de Lombard, van hertog Jan I van Brabant het recht kreeg om in Den Bosch belasting te heffen.

Werd reeds in 1277 graaf Floris V van Holland door hertog Jan I in ’s-Hertogenbosch tot ridder geslagen, in 1481 slaat keizer Maximiliaan van Oostenrijk er, tijdens het kapittel van de Orde van het Gulden Vlies, als grootmeester van deze vermaarde ridderorde zijn zoon, de latere Filips de Schone, tot ridder.

Inmiddels zijn opnieuw de wallen verlegd en is het aantal inwoners, dat in 1200 op 2000 werd geraamd, verachtvoudigd.

In 1530 kwam de kathedrale St. Jan gereed, aan welker bouw men reeds in 1380 was begonnen om zo de begin 13de eeuw buiten de muren gebouwde kerk, gewijd aan St. Jan de Evangelist, te vervangen. De stad is dan ook een bekende bedevaartplaats met als eindpunt het miraculeuze (in 1383 niet minder dan 286 wondergevallen) beeld van de Zoete Lieve Vrouw van Den Bosch.

’s-Hertogenbosch heeft zich door de eeuwen heen, ondanks of dank zij zijn welvaart, het lot van armen en behoeftigen aangetrokken. Reeds in 1268 bestaat er de Tafel van de H. Geest of het Geefhuis, waar armen brood en schoeisel ontvangen. In 1274 wordt naast een 35-tal kleine verzorgingshuizen voor oude mannen en vrouwen het Groot Ziekenhuisgasthuis gesticht. Eerste helft 15de eeuw opent het oudste krankzinnigengesticht van ons land in Den Bosch zijn poorten: Reinier van Arkel. Albertus Cuperinus, de 16de-eeuwse kroniekschrijver prijst dan ook de Bossche liefdadigheid: „...der inwoonders van Den Bosch, die groote charitate en melydende bermhertichheyt, die zy thonen ende bewysen der ermen ende gebrecklicke menschen...” Maar economisch is er eind 15de eeuw, begin 16de eeuw een kentering.

Aanvallen vanuit Gelre (Maarten van Rossum) op de Meierij schrikken handelaren af, bovendien is er de opkomst van de Antwerpse haven. Daarbij gaat de inmiddels uitgebroken geloofstrijd ook niet aan Brabant voorbij, hoewel kerk en overheid oordelen dat alleen het katholicisme de ware godsdienst is. De beeldenstorm van 1566 spaart geen kerk ook de St. Jan niet - of klooster. In 1568, als de tachtigjarige oorlog uitbreekt, logeert Alva in Den Bosch. In 1579 verlaten na een bloedige burgerstrijd de protestanten de stad.

Als de Staatse troepen na vergeefse pogingen in 1585, 1587, 1594, 1601, 1603 en 1622, onder Frederik Hendrik, geholpen door de waterbouwkundige Leeghwater, met 40.000 man troepen de stad in 1629 innemen, is zij geheel katholiek. Wel is dan het aantal inwoners minder dan de helft van een eeuw tevoren. Vondel zal dichten:

Wie zou gelooven kunnen dat, een oude en nooit gewonnen stad, gewend te zwaaien ’t oorlogsvendel die sleutel was en grenzegrendel en trots als Brabants pylar stond en Holland scheidde en Brabants grond zoo onvoorzien, zoo ongewroken gesloopt zou liggen, afgebroken door ’t woen des Hollandschen soldaats.

Maar de banden met het Zuiden worden verbroken, ’s-Hertogenbosch en de Meierij worden Generaliteitsgebied. Dat betekent dat men geen eigen bestuur meer heeft, maar rechtstreeks door de Staten Generaal te ’s-Gravenhage wordt geregeerd. Overheidsdienaren en predikanten komen uit de Noordelijke Nederlanden, kerken worden onteigend, het katholicisme wordt verboden, kloosters gesloten, belastingen aanzienlijk verhoogd.

Toch blijft Den Bosch een handelscentrum waar produkten die per schip uit het Noorden komen, worden overgeslagen om daarna met paard en wagen naar het Zuiden (Luik) te worden getransporteerd. Ook de protestanten keren terug en vormen in de 18de eeuw zo’n 20% van de stadsbevolking.

In 1794 vallen de Fransen de Nederlanden binnen en nemen onder leiding van generaal Pichegru na een beleg van nog geen drie weken Den Bosch in. Deze inname luidt een nieuw tijdperk in dat o.m. uitdrukking vindt in het nieuwe stadsbestuur dat voor de helft uit katholieken bestaat. In 1798 worden de gilden ontbonden. In 1810 worden eerst de Nederlanden onder de Waal, later ook de rest van ons land bij Frankrijk ingelijfd. ’s-Hertogenbosch wordt hoofdstad van het Departement van de Monden van de Rijn. Tijdens een bezoek aan de stad op 6 en 7 mei van dat jaar belooft Napoleon teruggave van de Sint-Jan aan de katholieken: ,,Vous aurez la grande église et un évèque aussi!” (Later in 1816 zal Willem I deze teruggave bevestigen).

Ook in het nieuwe Koninkrijk na 1814, waarin Den Bosch hoofdstad wordt van de provincie Brabant, blijft ze nog een duidelijke handelsstad. Toch verslechtert haar positie al snel door de aanleg vooral van kanalen, m.n. de ZuidWillemsvaart, die door toedoen van het stadsbestuur wel door de stad loopt maar die Den Bosch toch goeddeels van haar overslagpositie berooft. Later komen daar nog de tram- en spoorwegen bij.

Doordat de stadsmuren en wallen de grenzen vormen en de stad wordt omgeven door drassig land, kan de industrie zich niet ontwikkelen. ’s-Hertogenbosch verliest haar eens zo beroemde textielindustrie. Andere plaatsen Eindhoven, Helmond, Tilburg nemen de functie van industrieel centrum over. In 1860 leeft één van de drie inwoners van de bedeling en ieder jaar moeten bij watersnood, als het water van Dommel, Aa, Maas en Waal uitgestrekte vlakten inunderen, de bewoners van dorpen in de omgeving hun toevlucht zoeken in de stad. Maar ook hier staan geregeld ’s winters hele wijken onder water. De waterhuishouding mag niet verbeterd worden vanwege de Bossche functie van vestingstad.

In 1874 wordt eindelijk een wetsontwerp ingediend, waarin wordt voorgesteld de vesting ’s-Hertogenbosch op te heffen. De wet wordt aangenomen en vanaf dat moment kan de stad zich vrijelijk ontwikkelen. Dan volgen vanaf 1890. het jaar waarin de drie voormalige stadspoorten: St. Jans-, Vughter- en Hinthamerpoort, worden afgebroken, de stadsuitbreidingen met grote regelmaat. Het Zand gebouwd op het zand, dat in Vught wordt gehaald op de plek die later als recreatiegebied De Ijzeren Man zal heten, De Muntel, De Vliert, Zuid, West, Oost, De Kruiskamp, Noord en Maaspoort worden volgebouwd. In 1933 wordt de gemeente Cromvoirt opgeheven, het deel Deuteren wordt door ’s-Hertogenbosch geannexeerd. In 1971 volgen de gemeenten Empel en Meerwijk en Engelen.

In 1881 is de spoorwegverbinding Tilburg's-Hertogenbosch-Nijmegen gereed, in hetzelfde jaar komt er een stoomtramverbinding tussen ’s-Hertogenbosch en Vught, die echter in 1895 een paardetram wordt die in 1929 wordt opgeheven. De veemarkt die steeds belangrijker is geworden, krijgt in 1931 een nieuwe, geheel overdekte plaats (de Brabanthallen).

In 1940 is er in de buurt van de stad contact tussen Nederlandse en Franse troepen enerzijds en Duitsers anderzijds. Er worden enkele gebouwen door beschieting beschadigd. Bij de bevrijding in 1944, door de 53e Welsh Division onder commando van generaal Ross, wordt er van 22 tot 27 oktober zwaar gevochten, waarbij honderden omkomen en duizenden gewond raken. Een groot aantal huizen, vooral in Het Zand, wordt vernield of beschadigd. Ook het station van Cuypers en de Leonarduskerk. Het station werd helaas gesloopt en door een „modern" station vervangen.

In 1964 wordt door de gemeente een structuurplan voor de binnenstad voorbereid: de Binnendieze moet gedempt en eroverheen moeten nieuwe wegen dwars door de stad worden aangelegd, opdat het stadscentrum voor iedereen maximaal bereikbaar is. Daarbij komt men in aanvaring met het ministerie van O.K. en W., dat juist heeft bepaald dat er 623 panden op de Monumentenlijst geplaatst dienen te worden. Er ontstaat in de plaatselijke pers een heftige discussie.

In 1966 wordt een deel van de Bossche binnenstad tot voetgangersgebied verklaard. In 1971 wordt de rondweg om ’s-Hertogenbosch in gebruik genomen, hetgeen een aanmerkelijke ontlasting voor met name Het Zand betekent. In 1985 viert de stad met tal van feestelijkheden haar 800-jarig bestaan.

Monumenten: St.-Janskathedraal, de vroegere parochie-, sinds 1559 kathedrale kerk, is een laat-gotische vijfbeukige kruisbasiliek met een transept zonder zijbeuken. Ze bezit als belangrijkste kapel de H.-Sacramentskapel (14801496), een renaissance-preekstoel (ca. 1550) met fijn beeldsnijwerk, een gesneden altaar en koorbanken (15de eeuw), een rijk versierde orgelkast (1617-1620), een koperen doopvont (1492), een natuurstenen grafmonument voor bisschip Gisbert Masius (♱ 1614) en gebeeldhouwde grafzerken (15de-18de eeuw). Bovendien staat er het beeld van de Zoete Lieve Vrouw (13de eeuw), dat jaarlijks vele bedevaartgangers trekt. De restauratie heeft geduurd van 1858-1985. Elke woensdag wordt het carillon bespeeld door de stadsbeiaardier.

Kruis- of St.-Catharinakerk; van de oorspronkelijke 16de-eeuwse voorgangster zijn de gerestaureerde ramen, de sacristieoverwelving en delen van het koor (1533) bewaard gebleven. Schilderijen van Th. van Tuiden (1606-1669) en

P. J. Verhaghen (1728-1811). St.-Antoniuskapel, een fraai voorbeeld van de laat-Gotiek, daterend uit 1491, gesticht door de Broederschap van St. Antonius. De in 1913 en 1958 gerestaureerde kapel heeft een elegant koepeltorentje uit 1751.

Het stadhuis, een der fraaiste van Nederland, dateert uit 1670 en staat op de plaats van zijn voorganger uit ca. 1370, waarvan na de brand van 1669 alleen de keldergewelven en enkele muurdelen zijn overgebleven. De gevel is naar een ontwerp van Pieter Minne, in klassicistische barokstijl. De toren met achtkante spits herbergt een carillon van P. en F. Hemony (1649), dat elke woensdagmorgen van 10-11 uur wordt bespeeld.

Het Gouvernement, een echt paleisje gebouwd naar ontwerp van Pieter de Swart. bouwmeester van prins Willem IV, in Louis XIV-stijl (17681769). Thans ambtswoning van de commissaris der Koningin.

De Moriaan, het oudste bewaard gebleven woonhuis in Nederland uit begin dertiende eeuw. Na dreigende sloop werd het in 1962-1966 gerestaureerd en is nu in gebruik als kantoor VVV.

Refugiehuis van de adellijke abdij van St. Geertrui te Leuven uit begin 16de eeuw, gebouwd door abt Petrus Was, gerestaureerd in 1935-1941. Tegenover het Refugiehuis het kanon De boze Griet op een van de drie overgebleven bastions, het bastion Oranje (1634).

Het zeskante Kruithuis gebouwd in de jaren 1618-1621, dat diende om het buskruit te bewaren. Het ligt vlakbij het voormalige fort de Citadel, die in 1637 het daargelegen bastion verving, en in de volksmond Papenbril heette, omdat het voornamelijk was gebouwd om de katholieken in Den Bosch in ’t oog te houden.

Verder nog een aantal huizen uit de 14de, 15de, 16de, 17de en 18de eeuw, waarvan te noemen: Zwanenbroedershuis (1318), het huis van de Illustere Lieve Vrouwe Broederschap, Huis „De Trouw” (16de eeuw), „De Vier Azen” (17de eeuw), „De Put” (1670), „De Gulden Schoen” (18de eeuw), „De Dry Hamerkens” (begin 16de eeuw), „De Gulden Hopzak” (17de eeuw), „De Steur” (17de eeuw).

Het Provinciehuis (architect H. Maaskant; 1968-1971) met tal van moderne kunstvoorwerpen.

Musea: Noordbrabants museum, dat zich bezighoudt met de geschiedenis en de cultuur van de provincie Noord-Brabant, te beginnen bij de prehistorie. Werk van Brabantse schilders, beeldhouwers, zilversmeden vanaf ca 1500. Naast de permanente collectie wisselende tentoonstellingen ook over actuele onderwerpen. In 1985 ondergebracht in het Gouvernementspaleis.

Museum Slager. In het sinds 1976 bestaande museum een 300 werken (olieverven, aquarellen, pastels, etsen en tekeningen) van 8 leden van de Bossche schildersfamilie Slager (1841-1968), aangevuld met werk van andere Bossche figuratieve kunstenaars uit de tweede helft 19de, eerste helft 20ste eeuw.

De Brabantse Poffer heeft een uiteenlopende collectie antiek en gebruiksvoorwerpen uit grootmoeders tijd in de Meijerij.

Het Capucijnenmuseum met een collectie over leven en werk van de paters capucijnen in de laatste honderd jaar.

Zwanenbroedershuis, het huis van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap met een collectie preciosa uit haar geschiedenis.

Museum Militair Wielrijders, dat over een Nederlands Militair onderdeel bericht. ’s-Hertogenbosch wordt op straten en pleinen gesierd door talrijke beeldhouwwerken, zo o.m. Zoete Lieve Gerritje van Leo Geurtjens (1958), Jeroen Bosch van August Falise (1929), St. Jan Evangelist van Mari Andriessen (1963) en De Barmhartige Samaritaan van Han Wezelaar (1956).

Bevolking: De Bossche bevolking is de laatste honderd jaar bijna verviervoudigd: 1880: 24.873, 1984: 89.059. Hiervan was (1982) 82% r.k., 11% prot. 7% zonder kerk. gez. Van de beroepsbevolking is 26% werkzaam in de industrie, 40% in handel en verkeer, 33% in de overige dienstverlening. De industrie omvat voedings- en genotmiddelen-, grafische, metaal-en machine-, rubber- en kunststofverwerkende-, meubel- en kledingindustrie, bouwnijverheid en bouwinstallatiebedrijven. De wekelijkse veemarkt is de belangrijkste in Nederland (jaaraanvoer 1972: 398.650; 1981: 464.101 st.)

In de stad zetelt het provinciaal bestuur (Provinciehuis). ’s-Hertogenbosch is bovendien centrum van het stadsgewest en zetel van het gelijknamige bisdom.

Overheidsinstellingen e.d.: stadskantoor, Wolvenhoek 1; bureau gemeentepolitie, Burg. Loeffplein 54; bureau Rijkspolitie, Vlijmenseweg 50a; hoofdpostkantoor, Kerkstraat 67, Nutsbedrijven: gas, water en elektriciteit: Gemeentelijk Energie- en Waterbedrijf, Paardskerkhofweg 14.

Onderwijs: ’s-Hertogenbosch telt 6 openb., 31 r.k., 2 pr.chr. en 7 neutr. scholen voor gewoon basisonderwijs; 11 r.k. scholen voor buitengewoon onderwijs; 2 openb., 9 r.k., 1 pr.chr. en 2 neutr. MAVO’s; 1 openb., 5 r.k., 1 pr.chr. en 2 neutr. HAVO’s; 1 openb. en 2 r.k. gymnasia; 1 openb., 2 r.k. en 2 neutr. athenea; 7 r.k. en 1 neutr. school voor lager beroepsond.; 2 openb., 7 r.k. en 3 neutr. scholen voor middelb. beroepsond.; in het hoger beroepsonderwijs zijn opleidingen in o.m. de technische en agrarische sector mogelijk, opleidingen in de fysiotherapie, er is een kunstakademie, drie pedagogische akademies en een sociale akademie, vormingsscholen en een muziekschool.

Sport: ’s-Hertogenbosch heeft een scala van sportverenigingen van Atletiek tot Windsurfen en het beschikt over sportparken (o.a. de Merendonk, de Schutskamp, de Vliert, de Wolfsdonken), gymnastiek- en sportzalen, overdekte zwembaden en strandbaden, tennisbanen en -hallen, kegel- en bowlingbanen, een kunstijsbaan annex ijsstadion.

Ook beschikt Den Bosch over de Brabanthallen, waarin o.m. wielerwedstrijden en handboogwedstrijden worden gehouden; ook het hippisch concours, Indoor Brabant, en de trekpaardenshow worden hier jaarlijks gehouden. Evenementen: Jaarlijks terugkerende evenementen zijn het carnaval, gevierd in Oeteldonk onder het regiem van burgevaojer Peer van den Muggenheuvel en veldwachter Driek Pakaon en met bezoek van prins Amadeiro Ricosto di Carnavallo (in zijn huidige vorm stammend uit 1882; met als symbool Knelis, de grootste boer van Oeteldonk).

Driekoningenfeest op 6 januari als de kinderen in groepjes van drie met lampions door de straten trekken, zingend:

Hier komen wij aan met onze lantèren, wij zoeken de Heer en wij hadden hem gèren. Wij klopten al aan Herodes zijn deur, Herodes de koning kwam zellevers veur.

Herodes de koning sprak met een vals hart: hoe ziet er de jongste van drieën zo zwart, hij is er zo zwart, maar het is er bekand het is de koning van ’t Moorenland.

Maria die wilde de berg gaan beklimmen, toen hoorde zij de drie koningen zingen.

De heil’ge drie koningen zongen zo schoon, zij vlochten voor haar een gouden kroon.

Het eeuwenoude feest wordt nu gevierd met een grote optocht.

Palmpasen. Gezegd is dat de lucht van de palmbomen de Bosschenaar tot aan z’n dood in de neus blijft hangen. Snuift hij bij het passeren van buxusheg of-struik de sterke lucht op, dan denkt hij aan de palmboom van Palmpasen met zijn haantjepik, zijn sinaasappelen en penijnen. Ook met Palmpasen is er een grote optocht.

De jaarlijkse bedevaart en omgang ter ere van de Zoete Lieve Vrouw van Den Bosch. Bronnen: H. J. H. Bossink, Het wapen van ’s-Hert. (3e dr., 1980); John Damen, Kijk op den Bosch (1981); W. Heesters, Graven in het Bossche verleden (3e dr., 1980); P.

J. v. d. Heijden en H. Molhuysen, Kroniek van ’s-Hert. (1981); F. J. v. Lanschot, De historische schoonheid van ’s-Hertogenbosch (3e dr., 1950); Het Kruithuis te ’s-Hert. (6e dr., 1980); Het stadhuis van ’s-Hert. (8e dr., 1982); ’s-Hert. 1981-1982 (1982); ’s-Hert. ’82-’83.