Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

ROOSENDAAL EN NISPEN

betekenis & definitie

gemeente in het zuidwesten van Noord-Brabant, omvattende de plaatsen Roosendaal en Nispen en een vijftiental buurtschappen en gehuchten, t.w. Boeiink, Borteldonk, Brembosch, Buikenaar, Everland, Haiink, Hollandsdiep, Hulsdonk, Kruisstraat, De Lind, Nieuwenberg, Tolberg, Vinkenbroek, Visdonk en Vroenhout.

Roosendaal en Nispen maakt deel uit van het Streekgewest Westelijk Noord-Brabant, telt 56.995 inwoners (1986) en is 5766 ha groot. Ze grenst aan België en aan de Noordbrabantse gemeenten Wouw, Steenbergen, Oud en Nieuw Gastel en Rucphen.

Wapen: In zilver: drie rode rozen, en een hartschild eveneens van zilver, beladen met een zwarte leeuw (in het midden in schild) met rode kroon, tong en nagels (1817).

Geschiedenis: In 1157 kreeg de abdij van Tongerlo van Hendrik, bisschop van Luik, de kerk van Nispen alsmede verschillende goederen toegewezen als bevestiging van de giften, die eerder door Arnulfus, genaamd de Brabander aan de abdij waren gedaan. De mensen uit omliggende plaatsjes, Kalsdonk, Hulsdonk en Langdonk, waren in die tijd nog aangewezen op de kerk van Nispen. In 1268 kreeg men toestemming om een kapel te bouwen op de plaats, aangeduid als Rosendale, de plaats waar zich thans de Sint Janskerk bevindt. De bekrachtiging werd gedaan door Arnout van Gaasbeek, heer van Breda. Er werden vanuit de drie donken drie wegen aangelegd om de kapel te kunnen bereiken; vanaf Langdonk via de huidige Burgerhoutsestraat-Raadhuisstraat; vanuit Kalsdonk via de Kalsdonksestraat-Hoogstraat-Molenstraat en vanuit Hulsdonk via de Kade naar de Markt. Deze drie wegen zijn nog steeds de drie belangrijkste routes, die naar de oude stadskern leiden.

In 1292 was er al sprake van een schepencollege in Roosendaal. Rond de kapel ontwikkelde zich een soort centrum, waar ook handel werd gedreven. In het begin van de 15de eeuw kreeg men van Engelbrecht van Nassau, heer van Breda, toestemming om op woensdagen een weekmarkt te houden; later verplaatst naar de maandag.

In de 15de en de 16de eeuw werd Roosendaal al welvarend door het bezit van turfgronden, gelegen ten zuiden van de plaats. In 1449 werd hiervoor de Oude Turfvaart gegraven; ook de Vliet werd in 1451 bevaarbaar gemaakt voor transport. In deze eeuwen zijn er ook de eerste bebouwingen gekomen langs de wegen, die leiden naar de kapel en de markt.

Tijdens de Tachtigjarige Oorlog had Roosendaal veel te lijden. Er waren grote branden, waarvan de ergste in 1572 kerk, raadhuis en 105 huizen op de Markt in de as legde. Pestepidemieën zorgden er in 1603 en tussen 1622 en 1625 voor dat Roosendaal een kwart van zijn bevolking verloor. Ook vluchtten vele inwoners naar veiliger plaatsen vanwege de pest en de oorlog. Tijdens het Twaalfjarig Bestand kwam er de wederopbouw; verwoeste huizen werden hersteld.

In 1611-12 werd de St. Janskerk opgebouwd en in 1616 kon het raadhuis weer in gebruik worden genomen. De stad telde door die vele tegenslagen in 1628 nog slechts 1200 inwoners.

In 1648 bij de Vrede van Munster kwam Roosendaal als onderdeel van het generaliteitsland Staats-Brabant onder bestuur van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Dit betekende een lange periode van onderdrukking, waaraan de Bataafse Republiek in de Franse tijd een einde maakten. Het centrum had in 1687 opnieuw te kampen met een grote brand, waardoor talloze woningen verloren gingen. De turf- en markthandel liepen terug; de ingezetenen waren vooral aangewezen op de landbouw. Tijdens de republikeinse oorlogen was Roosendaal erg kwetsbaar als dorp zonder vestingwerken, gelegen tussen vestingsteden als Breda, Antwerpen en Bergen op Zoom. Bij belegering van deze laatste stad in 1747 had Roosendaal veel te lijden door inkwartieringen. Bovendien was Roosendaal verplicht goederen aan Fransen te leveren, ook paarden en veevoeder.

Eerst in 1809 kreeg Roosendaal stadsrechten van koning Lodewijk-Napoleon en wel in Bergen op Zoom, evenals Oosterhout. In hetzelfde jaar kreeg ook Tilburg stadsrechten. Maar een paar jaar later (1815) werd Roosendaal dit recht weer ontzegd, toen de plaats opnieuw ingedeeld werd bij de plattelandsgemeenten.

Een zeer grote en voor Roosendaal uiterst belangrijke gebeurtenis was de aanleg van de spoorweg en de bouw van een station met douanekantoor in

1854. Er ontstond een internationaal grensstation doordat de spoorlijn Antwerpen-Roosendaal-Breda in gebruik werd genomen. In 1862 kreeg Roosendaal zijn openbare school, in 1870 gevolgd door een klooster met een lagere school voor jongens, later vervangen door de Jeroen Boschschool. In 1834 was er reeds door de zusters Franciscanessen een lagere school voor meisjes gesticht, het „Pensionaat de demoiselles Ste Marie”. Dit werd in 1975 gesloopt om plaats te maken voor de Hogestede, een winkelcomplex met appartementen. Er ontstonden fabrieken in Roosendaal; de eerste suikerindustrieën kwamen er tussen 1865 en 1869 aan de Oostelijke Havendijk.

De stijfselfabriek werd aan de Kalsdonksestraat in 1870 in gebruik genomen. Door de aanleg van de spoorlijn en het ontstaan van de industrieën nam het inwoneraantal toe: in 1850 telde de plaats nog 6.084 inwoners, in 1870 reeds 7.898. Er kwamen nieuwe straten bij, zoals de Boulevard in 1876.

In 1880 werd het oude stationsgebouw afgekeurd vanwege de slechte staat waarin het verkeerde. Door protesten van ondernemers uit het centrum werden er plannen gemaakt om het station te verplaatsen en te herbouwen buiten de bebouwde kom. Deze plannen werden in 1904-07 uitgevoerd. Het deel Hoge Brug-Hofstraat van de Rucphense Vaart werd hiervoor gedempt. De oude Stationsstraat werd tot aan het nieuwe station doorgetrokken en er ontstond een geheel nieuw Stationsplein.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog namen militairen gedeeltelijk het burgerlijk bestuur over in Roosendaal en Nispen. Roosendaal moest onderdak verschaffen aan ca 4000 soldaten, maar ook moest de vluchtelingenstroom uit België van ongeveer

200.000 personen worden ondergebracht. De oude suikerfabriek „Java” aan de Oost-Havendijk werd als opvangcentrum ingericht. In 1920 werd het beleg opgeheven en kon het gemeentebestuur weer volledig zijn taak uitvoeren.

Het grootste probleem na deze wereldoorlog was de woningbouw. Door gebrek aan materiaal en mankracht was er een grote achterstand ontstaan. Bouwverenigingen, opgericht in 1919-20, zoals St. Benedictus, Ons Ideaal en St. Joseph, kochten verschillende terreinen op voor de huizenbouw. De uitbreiding van de gemeente werd door de economische crisis van de dertiger jaren opnieuw vertraagd. Daarom werden enkele projecten opgezet en uitgevoerd, o.m. saneringen en de aanleg van de Rondweg.

Roosendaal werd in 1938 garnizoensplaats. In 1939 werd de Engelbrecht van Nassaukazerne in gebruik genomen. Ook in de Tweede Wereldoorlog liep Roosendaal schade op. Al op 11 mei 1940 werd het centrum voor een deel verwoest door brand- en brisantbommen. Tijdens het herstel van enkele belangrijke straten, die getroffen waren, werd de Binnensingel aangelegd, de huidige Burgemeester Prinsensingel. Op 31 mei 1944 werden het centrum, het station, de spoorlijn en industrieën aan de Oost-Havendijk gebombardeerd.

Op 30 okt. 1944 kwam de bevrijding van Roosendaal. De Polar Bear Division trok via de Kade de stad binnen. Bij de bevrijding van Nispen werd het dorpscentrum totaal vernield. Er vielen daarbij vele slachtoffers.

Na de Tweede Wereldoorlog telde Roosendaal ca 28.000 inwoners, een aantal dat zich snel zou verdubbelen. Door de vaarweg kreeg Roosendaal ook een goede verbinding met o.a. Rotterdam en Antwerpen. Er moest veel opnieuw worden opgebouwd en vernieuwd. In de jaren ’60 kwamen er enkele nieuwe wijken bij, m.n. de Kroeven en Langdonk, gevolgd door het moderne winkelcentrum De Rozelaar en de wijk Kortendijk. De Tolberg zou in de tachtiger jaren de nieuwe uitbreiding vormen.

Na de oorlog nam de bedrijvigheid toe. De vestiging van de Philipsfabrieken in 1947 gaf de aanzet tot een versnelde industrialisatie. Bij de t.l.-fabriek zijn ca 1000 werknemers (1986) in dienst. Hiernaast zorgen de metaalindustrie en de voedings- en genotmiddelenindustrie ook voor werkgelegenheid, evenals dienstverlenende bedrijven. Door de realisering van het Mark-Vlietkanaal heeft Roosendaal een snellere verbinding over water, met de grote havensteden Rotterdam en Antwerpen. Roosendaal heeft de beschikking over veel industrieterrein, m.n. haven-industrieterrein Borchwerf en het droge terrein Het Leen.

Zie ook: Nispen. Overheidsinstellingen e.d.: stadskantoor, Stadserf 1; hoofdbureau politie, Nieuwstraat 4; hoofdpostkantoor, De Rozelaar 45; waterschap, De Gewijzigde Cruijslandspolders, postbus 24, Wouw, Heerjansland, Bredestraat 4, Oud Gastel, Hoogheemraadschap West-Brabant, Bouvignelaan 5, Breda, en de Wouwse Gronden, Steenbergsestraat 7, Moerstraten.

Nutsbedrijven: Gemeentelijk Energie- en Waterleidingbedrijf Roosendaal, Turfberg.

Onderwijs: Basischolen 24, buitengewoon onderwijs 8 scholen, o.m. vbo en industrieel onderwijs; voortgezet onderwijs; lhno-leao; huishoud en nijverheidsonderwijs; mavo, havo, atheneum, lyceum, meao, school voor expressie, avondcollege en levensschool, in totaal 17.

Sport en recreatie: o.m. sportcentra met bowling, tennis en squash, ijsbaan; sporthal De Leede; sportpark Kortendijk; sportschool, sportstudio; openluchttheater Vrouwenhof; maneges; tennispark President Kennedylaan.

Monumenten: oude raadhuis, oorspronkelijk 16de eeuws; r.k. kerk St. Johannes de Doper, classicistisch gebouw tegen 16de-eeuwse toren, die later is verhoogd, met 18de-eeuwse altaren en preekstoel; n.h. kerk, classicistische zaalkerk; r.k. pastorie Tongerlohuys uit 1762: 17de- en 18de-eeuwse huizen aan Molenstraat en Achterstraat; 19de eeuwse huizen aan Markt en Achterstraat; gesloten standerdmolen De Hoop; landhuis Vrouwenhof. Bron: Scriptie Helga Jacobs; Ned. monumenten; Ned. gemeentengids.