Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

KESSEL

betekenis & definitie

dorp in de Noordbrabantse gemeente Lith, behoorde vroeger tot de Brabantse gemeente Alem-Maren en Kessel. Reeds in 997 gaf de Duitse koning-keizer Otto III (980-1002) o.m.

Kessel met Maren en Hedikhuizen aan het Johannes-klooster bij Luik. De heerlijke rechten kwamen in 1288 uiteindelijk aan de hertog van Brabant. In 1298 werd Kessel een zelfstandige parochie. De heerlijkheid is o.a. in het bezit geweest van de geslachten Van Dongenrode, Ranst, Horn, Nassau Saarbrücken, Bicker, Sydenhagen en Esné. Kessel had een kasteel, dat echter in 1801 werd gesloopt. Het dorp telde vroeger twee kerken, een voor de katholieken en een voor de hervormden.

De katholieke kerk moest in de generaliteitsperiode worden afgestaan, maar werd in 1800 aan de katholieken teruggegeven. Voor de hervormden werd toen een huis voor de godsdienstoefeningen ingericht. In 1843 werd een r.k. waterstaatskerk gebouwd, die in 1925 werd afgebroken. Kessel kreeg een nieuwe kerk, die in 1944 echter bij de bevrijding van de plaats werd opgeblazen. Zie ook Maren-Kessel.Bron: Witkamps Aardr. wb.