Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

G1NNEKEN, JACOBUS JOANNES ANTONIUS VAN

betekenis & definitie

(Oudenbosch 1877-Nijmegen 1945), trad in bij de Jezuïeten; Nederlands taalgeleerde, promotie in 1907 te Leiden in de letteren en wijsbegeerte, doceerde aan het college van Oudenbosch tot 1923, toen hij hoogleraar aan de r.k. Universiteit van Nijmegen werd.

Publiceerde o.m. Handboek der Nederlandsche taal (1913-14; herdr. 1928); De roman van een kleuter (1917); Gebaar, gelaat en klankexpressie (1919). Onder zijn leiding verscheen de reeks Zielkundige verwikkelingen; publ. verder: Ontwikkelingsgeschiedenis van de systemen der menschelijke taalklanken (1932), Ras en taal (1935); was mede-oprichter van het tijdschrift Onze Taaltuin, dat van 1932 tot 1941 verscheen. Stichter van Gezelschap der Vrouwen van Bethanië, in 1919, evenals van Kruisvaarders van St. Jan (1919), Gezelschap der Vrouwen van Nazareth (1921), zijn Voordrachten over het katholicisme voor niet-katholieken verscheen in 1927; publ. in 1943 Studie der Nederlandsche streektalen, en schreef Het mysterie der menselijke taal (1946) dat na zijn dood verscheen.

Bron: dr. A. Weynen, Levensber. Jaarb. Mij. Ned. Letterk. 1946-’47.