Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

DISTRICTEN IN BRABANT

betekenis & definitie

districtsvorming vond geleidelijk plaats, begin op het eind 12e eeuw en begin 13e eeuw onder hertog Hendrik I van Brabant. Vorming werd meer definitief omstr. 1400.

Toen het hertogdom opgenomen werd in het Bourgondische rijk bestonden er zes grote meierijen, die weer waren onderverdeeld in districten, kwartieren geheten. Deze werden ook na de val van ’s-Hertogenbosch in 1629 en na de vrede van Munster in 1648, toen Brabant generaliteitsland werd, door de Staten-Generaal gehandhaafd.Na de vorming van het koninkrijk werden in 1819 voor het platteland andere districten gevormd met als hoofdplaatsen Boxmeer, Boxtel, Waalwijk, Helmond, Oirschot, Princenhage en Roosendaal met aan het hoofd een districtsschout, vooral belast met de surveillance en oppertoezicht over de administratie van de plattelandsgemeenten, later opgevolgd door de districtscommissarissen, die onder de gouverneur en de staten van de provincie stonden. Door de grondwetsherziening van 1848 en de gemeentewet van 1851 verdwenen deze districten.

In 1819 werd het platteland van Noord-Brabant verdeeld in zeven districten, waarvan verschillende stadjes de hoofdplaats werden, terwijl er daarnaast stedelijke gemeenten werden aangewezen.

Zo ontstonden:

district Boxmeer met Boxmeer als hoofdplaats, district Boxtel met Boxtel als hoofdplaats, district Waalwijk met Waalwijk als hoofdplaats district Helmond met Helmond als hoofdplaats, district Oirschot met Oirschot als hoofdplaats, district Princenhage met Princenhage als hoofdplaats, district Roosendaal met Roosendaal als hoofdplaats.

Stedelijke gemeenten waren Bergen op Zoom, Willemstad, Breda, Oosterhout, Geertruidenberg, Tilburg, ’s-Hertogenbosch, Eindhoven en Grave.

Aan het hoofd van de districten kwam een districts-schout, de plattelandsgemeenten kregen een gemeente-schout en gemeenteraden. De stedelijke regeringen kregen burgemeesters, die zij reeds in 1814 kenden, t.w. drie voor elke stad alsmede een gemeenteraad.

In 1824 werd het aantal burgemeesters teruggebracht tot één; daarnaast kwamen twee wethouders en een gemeenteraad. Vanaf 1825 kregen ook de plattelandsgemeenten een burgemeester, twee assessoren en een gemeenteraad. Door de Gemeentewet van 1851 wordt het onderscheid tussen stad en platteland opgeheven.

In 1850 telde Noord-Brabant nog 164 gemeenten; in 1950 was dit aantal teruggelopen tot 143; thans zijn er na enkele herindelingen-nog 132 gemeenten over.

Bron: Het Nieuwe Brabant I; prof. mr. J. P. A. Coopmans: Gem. jaarb. 1966; Brabant heeft allang gekozen, 1980.