Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

De pastoor van Bergeijk, die is er toch zo rijk

betekenis & definitie

En als ie komt te sterven, drinkt heel Bergeijk van’t erven.

En de koster van Bergeijk, vergat ’n keer ’n lijk Hij had teveul gedronken, hij was in slaap gezonken.

En den dokter van Bergeijk, die hi gin goei praktijk Hij kan zo vlug nie weze, of ze zen al wir geneze.

En den bakker van Bergeijk, die wordt hier toch nooit rijk Want als ie hi gebakken, dan gaat’ie er eentje pakken.

En het orgel van Bergeijk, is tien registers rijk En zijn ze muug van’t trappen, dan gaan ze dur mi tappen.

En de brandspuit van Bergeijk, die vond de put vol slijk En om het vuur te stuiten zijn ze toen mèr gaan spuiten, met...

En het raadhuis van Bergeijk, dè is ne kelder rijk, En in dieje grote kelder, daar schuimt het toch zo helder.

En ’t dörpke van Bergeijk, dè is zo kinderrijk En toch bij elk nieuw kindje, drinkt heel Bergeijk ’n pintje.

Maar de kapper van Bergeijk, die lust ’m ook gelijk Al staat hij haar te knippen, dan lékt hij steeds z’n lippen.

En de postbooi van Bergeijk, die vliegt door elke wijk En bij elke expresse, gaat hij z’n dorst dan lessen.

En in dè skon Bergeijk, lag ’k in de wieg te prijk En ’k was nog genen helle, of ’k begon al te bestelle, van’t...