Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

CARNAVAL, VERDEDIGING VAN

betekenis & definitie

bekend geworden betoog van Anton van Duinkerken, die toen 24 jaar was, ter verdediging van het feest, dat in zijn tijd heftig aangevallen werd zowel in katholieke kring als daarbuiten. Hij schreef dit — volgens zijn memoires Brabantse herinneringen in één ruk in de nachtelijke uren en de daarop volgende dag. „Zo onafgebroken als ‘Verdediging van Carnaval’ heb ik echter zelden iets geschreven”, aldus Van DuinkerkenIk stond uitsluitend van mijn werktafel op om mij opnieuw in de roes van het feest te begeven.

Terwijl ik hoste en zong, met de anderen mee. bedacht ik nieuwe alinea’s voor mijn geschrift. Het besef dat ik hierin het kinderlijke van mij afwierp, leefde sterk in mij. Ik schreef mijn verdediging niet zozeer als een verweer tegen de geestelijkheid, die toen de carnavalsviering nog veroordeelde als een tuchtloos vermaak. Ik schreef het vooral als een zelfbevrijding uit de ethische overspannenheid van mijn jeugd. Voor geen van mijn geschriften ben ik vaker ter verantwoording geroepen dan voor deze betrekkelijk kleine brochure. Een fragment eruit verscheen in De Gemeenschap, bij wier uitgeverij het in het licht werd gegeven met een vrolijke omslagtekening van Jo Voskuil.

De uitgever die er succes van verwachtte, legde meteen een tweede druk op.” Jan Engelman kwam in de Nieuwe Eeuw tot de conclusie, dat Van Duinkerken de geest van het dartele zuiden had verdedigd tegen de noordelijke puriteinse levensangst. Van Duinkerken had aan zijn boekje, dat nogal opschudding verwerkte, het motto meegegeven: „Ik geloof in de verrijzenis des vleeses en het eeuwige leven”. Dit werd door sommigen in dit verband een grove heiligschennis gevonden. Van Duinkerken liet deze verdediging nog tweemaal herdrukken, in 1947 en in 1962. Later werd de brochure beschouwd als een handleiding tot de betere organisatie van het „onuitroeibare volksfeest”.Historische gegevens:

In 1413 staat in de stadsrekening van Bergen op Zoom vermeld: Item Bargher van dat hi te Vastelavonde gepepen (gemusiceerd) heeft 2 sc(helling); Item op ten Vastelavonde ’t scoutet ende scepenen op ’t huus geseten bet. 4 sc(helling) ende 6 den(ariën).

In 1447 wordt in Grave vermeld, dat „op rasende manendach de magistraat de ambtsman en zijn gevolg ten huize van Deric van Bell tracteert op 32 kwarten wijn; op de maandag van carnaval”.

In 1492 spelen de gesellen van Keyenbergh, heer van het Land der Dwazen, enkele kluchten;

In 1514 wordt genoemd; Roever Jan, prins der Sotten;

In 1497-1498 wordt in opdracht van de stad ’s-Hertogenbosch zand gestrooid op de Markt in verband met het steekspel op vastenavond; in 1530 worden enkele regels gepubliceerd, opnieuw in 1565: „Niet te gaen mommen. Item dat nyemandt wye hy zy zal mogrn gaen mommen bij daighe ofte by nachte, becleet oft onbecleet, ofte met gemaelde aengesichten, op te verbeurte van drie oude schilden; noch oyck die speellieden en zullen niet moghen spelen opten peen voirs, tenzij daeraff orlof hadden.” In 1581 wordt in Breda het volgende bepaald: „Het wordt van ’s-Heeren ende der Stadt wegen zeer scherpelyck verboden ende geindiceert dat nycmant, wi hij zij, hem en voir deze by dage ofte nachte te mommen op te verbeurte van dertich Karolus gulden. Ende dat oick nyemant hem en vervoirdere te leenen oft te verhueren enige momaensichten oft cleederen op te verbeurte van de zelfde ende daer en boven noch van twelf Karolus gulden.” In 1606 volgt een opdracht in Helmond tot het treffen van voorzieningen in verband met „seecker battementspel” in verband met carnaval. In 1662 werd het ganzensteken — een gebruik op vastenavond in Helmond verboden op straffe van drie guldens boete.

In 1624 staat in de Synodale Ordonnantiën ende Resolutien (van de protestantse overheid): De Deputati Synodi sullen de verhibderinge van Vasten-avontspelen, Ganse-trekken, Papegaayschieten, Hoendersmyten, Kranskenstrekken, Sint Jans kroonen hangen, Meyboomen planten en Comediespelen van ’t Hof versoeken.

In 1679 verordenen de schepenen van Oisterwijk „dat oock nyemant geduerende deze vastenavonddaegen sigh sal verstouten om sigh in mascarade ofte andere ongewonelycke en onbehoorlycke cleding te verdeden ende sigh daermee op „sheeren straeten te verthoonen by daege oft by avonden op pene dat ieder die bevonden sal worden sulcx gedaen te hebben sal verbeuren sess guld.” In 1739 wordt bezwaar gemaakt tegen de vastenavond-viering in Waalwijk. Er wordt dan opgemerkt „hoe wijders op vastenavond laastlede zijn op de publieke straat verschenen de kostkinderen (van de Franse kostschool) in maskerade klederen met eenige volwasse speelders gekleed in vrouwe klederen onder speele van fiolen en andere instrumenten makende seer veele onkuisse bewegen zelfs voor ’t huis van de predikant en met die processie ook verschijnende in Besoyen.” In 1742 worden in Prinsenbeek verorderingen in verband met carnaval uitgevaardigd.

In 1745 wordt het gansrijden en het knuppelen van hoenderen in Bakel en Milheeze verboden. In 1786 worden in Mierlo maatregelen genomen tegen uitwassen tijdens de viering van vastenavond.

In 1756 volgt in Tilburg en Goirle een verbod tot het gansrijden en „met maskeradekleederen te loopen”.

In 1805 was het in Moergestel gebruikelijk om met carnaval vakantie te geven, zoals uit het resolutieboek blijkt.

Sinds 1816 wordt Bergen op Zoom met carnaval reeds Krabbegat genoemd; tot een georganiseerd carnaval kwam het echter eerst in 1946. De oudste carnavalsclub is die van Oeteldonk, ’s-Hertogenbosch uit 1882. Het zou geruime tijd duren voordat andere steden zouden volgen: 1936 Breda, dat sinds 1971 Kielegat heet met carnaval.

In zijn werk: Carnaval ontmaskerd?, waaraan vele gegevens zijn ontleend, meldt drs. Theo Fransen, dat Noord-Brabant voor de Tweede Wereldoorlog slechts drie carnavalsverenigingen telde; kort na de oorlog ontstonden er eveneens drie; van 1950-1954 twaalf; de grote stroom volgde tussen 1955 en 1965: vierenzestig verenigingen; in de daarop volgende tien jaren eenenveertig en vanaf 1975 nog drie. In vijf plaatsen kent men geen carnavalsvereniging. Door het Brabants Genootschap werd het boek „Carnaval niet van gisteren” uitgegeven.

Bron: drs. Th. Fransen: Carnaval ontmaskerd?; A. v. Duinkerken: Brabantse Herinneringen.