Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

CARNAVAL

betekenis & definitie

massaal volksfeest, voorafgaande aan de vroegere vastentijd voor rooms-katholieken, officieel de drie dagen voor Aswoensdag, maar inmiddels in vele plaatsen uitgegroeid tot en met de vrijdag en de zaterdag. Het carnavalsfestijn wordt ingezet op de ..zottedag”, de 11e dag van de 11e maand, wanneer de prins-carnaval wordt gekozen en de raad van Elf wordt samengesteld.

Vanaf die tijd wordt er ook gewerkt aan de praalwagens, die op een van de carnavalsdagen meetrekken in de plaatselijke optocht, waarin de spot wordt gedreven met alle mogelijke gebeurtenissen. De laatste jaren wordt carnaval veelal voorafgegaan door een prinsenbal en door tonpraat-avonden, al of niet in wedstrijdverband, waarbij ook zeer uiteenlopende zaken op humoristische wijze gehekeld worden; deze worden ook wel sauwelavonden genoemd.Carnaval zou deze naam te danken hebben aan het Toskaanse carnevale, wat „vlees vaarwel” moet betekenen, omdat in de vastentijd het eten van vlees niet was toegestaan door de RK Kerk. Tijdens het carnaval verkleden de mensen zich, in Noord-Brabant is de boerenkiel met rode zakdoek om de nek favoriet. Het is de voortzetting van de middeleeuwse feesten der zottengilden. Met prinsen, raad van elf, dansmarietjes, bals en optochten, waarin spot en leut overheersen en tijdens welk feest iedereen gelijk is wordt dan de dagelijkse last van het leven even vergeten.

Vanaf het begin van de 15e eeuw moet carnaval ook in Noord-Brabant gemeengoed zijn geworden, maar de traditie bleef alleen in de katholiek gebleven gebieden bewaard, ook al volgde er vanaf 1648 een stroom van bepalingen tegen het openbaar carnaval. Vanaf het begin van de 19e eeuw veroverde het carnavalsfeest ook de straat, gemaskerd en al. In 1849 kende Breda zijn camavalsoproer. Het stadsbestuur had reeds in 1798 getracht het openbaar carnaval de kop in te drukken, maar in 1847 werd het dan weer officieel toegestaan, zij het met enkele beperkingen. Zo werd o.m. de zondag uitgesloten. Ook de pastoors vroegen om een nieuw verbod.

Het stadsbestuur zwichtte en schreef een boete uit van 3 gulden of drie dagen hechtenis. De inwoners van Breda namen het niet. Er dreigde een opstand. Zelfs Provinciale Staten konden het stadsbestuur niet tot andere gedachten brengen, evenmin als de commissaris van politie van Breda. Met ketels, pollepels, deksels, fluiten en trompetten trok het Bredase volk naar het stadhuis. Het openbare carnaval was erdoor en bleef gehandhaafd, ondanks het feit, dat de geestelijkheid zich nog zeer lang tegen dit feest bleef verzetten.

Ook ’s-Hertogenbosch kreeg een carnavalsoproer in 1910, toen de Oeteldonkers op de vuist gingen met de marechaussee. Het volk won en vanaf toen trokken de grote carnavalsoptochten door de steden, veel later gevolgd door de dorpen.

De plaatsen krijgen tijdelijk met carnaval een andere naam; zo staat Oeteldonk voor ’s-Hertogenbosch en Krabbegat voor Bergen op Zoom. De stadssleutel wordt door de burgemeester voor drie dagen afgestaan aan de plaatselijke prins.

Bron: A. v. Oirschot: Het land van de Brabanders, 1975.