Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

***Brabant***

betekenis & definitie

Brabanders lijken iets meer op de Hollanders, zij zijn zakelijker, energieker, doortastender en meer economisch gericht. De Midden- en Oostbrabander is meer het type van de „echte” Brabander: gevoelig, gemoedelijk, opgewekt, wat lomp en simpel vaak, maar uiterst goedhartig.

De Brabander heeft te lang onder druk gestaan en op arm land geleefd om niet sober te zijn, maar daarnaast weet hij ook gulhartig en nonchalant te zijn. In elk geval heeft hij veel van dat als typisch katholiek beschouwde levensbesef: werken, maar ook ervan genieten: morgen komt er weer een dag. De Brabander heeft een sterk gemeenschapsbesef, is niet zo individualistisch als de mensen boven de grote rivieren, denkt minder economisch en utilitaristisch en heeft een levensopvatting, die een structuur toont welke sterk hiërarchisch geleed is en zelfs ietwat feodaal. Er zit nog een enorme onverbruikte kracht in Brabant en die zal met de dag meer blijken, zo constateerde prof. Chorus, die op de kracht van de geïndustrialiseerde provincie doelde.Het is vanzelfsprekend gebleken, dat religieuze opvattingen en verschillen het hunne hebben bijgedragen aan de aard van de bevolking van ons land. Prof. Chorus wijst in dit verband op de neerslachtigheid van menige protestant, die de Brabander gewoonweg niet heeft; als de protestant het over „de Here” heeft, praat de katholiek over „onze lieve Heer”. De protestant zal het hem dan ook wel kwalijk nemen, dat hij al te vertrouwelijk met het heilige en met God omspringt.

In kerk en huis ziet men ook al verschillen. In het zuiden zal men veel beelden vinden en platen van heiligen. In plaats van beelden heeft de protestant teksten en spreuken. De katholiek neigt tot opsiering, ook in kunstvormen; de protestant zoekt meer de soberheid, de koelheid. De katholiek, en dat vindt men ook terug in de Brabander, is meer gericht op het aangename en dat wat het leven glans en warmte geeft.

Opmerkelijk was ook, en is nog ten dele, de houding van de protestant tegenover de zondag: het leek meer een boetedag dan wat anders. De protestant leek wel de nadruk te leggen op de zondag als de dag waarop God rustte en schier berouw had over zijn werk, terwijl de katholiek veeleer het feit benadrukte, dat God zich op de zevende dag verheugde en alles goed vond wat Hij na zes dagen werk overschouwde. En of de Brabander al of niet nog „kerks” is, het bloed kruipt waar het niet gaan kan.

Het Brabantse volk is een gezond volk. Omstreeks 1890 was de gemiddelde leeftijd nog slechts 45 jaar, in 1970 kwam die al boven de 70 jaar en de Brabander wordt gemiddeld genomen met het jaar ouder. Het geboortencijfer van Brabant is, met dat van Limburg, veel hoger dan dat van de rest van Nederland, en Nederland heeft weer een duidelijke voorsprong op de rest van West-Europa. Toch was het eerst in 1910 dat daarin, wat Noord-Brabant betreft, verandering ten goede kwam.

In de generaliteitsperiode kwamen mensen van buiten Noord-Brabant binnen om er zich blijvend te vestigen. Dat waren aanvankelijk magistraten, de ambtenaren, de kerkelijke bedienaren en onderwijsmensen. Toen de Brabanders zelf ook weer op die fronten gingen meespelen, werd het anders. Maar toch zouden er mensen naar Noord-Brabant blijven komen, om er te gaan wonen en te komen werken, vooral dank zij de industrieën, die hier werden gevestigd. Omstreeks 1860 was er een inkomende bevolking van ruim 7 procent van het totaal aantal inwoners. In 1910 steeg dat percentage van allochtonen tot ruim 9 procent en in 1960 was dat al gestegen tot 15 procent van de Brabantse bevolking, waarvan het overgrote deel bijna 90 procent katholiek is.

Al verschillende keren is opgemerkt, dat dè Brabander niet bestaat, evenmin als hèt Brabantse gezin. Dat het gezinsleven niet alleen in alle delen van de provincie, maar ook in een en dezelfde plaats heel verschillend is en volledig afhankelijk van de omstandigheden, milieu, leefgewoonten en levensinstelling. Maar zo vroeg de Brabantse auteur Jan Naaykens zich af bestaan er dan wel Brabanders? Met andere woorden: onderscheiden zij zich in hun geheel dan niet van andere volksgroepen, van de Friezen, de Zeeuwen, de Limburgers? Dat is zonder enige twijfel het geval. Een ieder, die de grote rivieren overschrijdt, kan zonder meer vaststellen, dat hij zich tussen andere mensen bevindt, geen betere of slechtere, maar andere. Anders door hun taal, hun mentaliteit, hun karaktereigenschappen, hun levensinstelling, hun verleden, hun dagelijks bestaan en hun zeldzame, allerlaatste residuen van klederdrachten en folklore. De autochtone bewoners hebben over het algemeen nog altijd een eigen gelaat, al dient hier onmiddellijk aan toegevoegd te worden, dat de trekken bijna zo verbleekt zijn als die op Leonardo da Vinci’s fresco van het Laatste Avondmaal.

Want zo verklaart Jan Naaykens dat verder: ook in Brabant voltrekt zich immers het nivelleringsproces in een steeds hoger tempo. Het heeft zich al in de vooroorlogse jaren ingezet, toen door de zich ontplooiende techniek voor het eerst werd gerukt aan een eeuwenoud isolement. Na de oorlog heeft zich dat proces stormenderhand voortgezet en hij voorziet, dat in het jaar 2000 de laatste als zodanig herkenbare Brabander als een curiosum geëxposeerd zal worden. De uitslag van de psychologische test die Naaykens de Brabander van vroeger de doorsnee Brabander dan heeft afgenomen is zo raak, dat niemand die zal kunnen verbeteren: De Brabander is een eminente bierdrinker die houdt van kleurige zwier, van optochten, gildefeesten, kermissen, bruiloften en die zich eens per jaar hals over kop in de daver van carnaval pleegt te storten. Veel van zijn uiterlijke levenskenmerken kunnen herleid worden tot het feit, dat hij van het eenvoudige weinig gecompliceerde intuïtieve type is. Hij tracht niet met scherpe, ingewikkelde redeneringen achter de waarheid te komen; hij duikt er rechtstreeks in.

Hij gaat recht op de zaak af, blijft zo gewoon mens en in zijn menselijkheid ook trouw. Hij bezit een zekere luchthartigheid en het gelukkige vermogen de dingen te aanvaarden zoals ze zijn (...en zo tobben we maar aan, zegt hij...). Maar vergis u niet: ook deze Brabander is een ambivalent wezen. Ook hij heeft twee gezichten: het geluk sluit de weemoed niet uit; de luidruchtigheid is vaak gebaseerd op een ondergrond van zwaarmoedigheid. Bij alle openheid koestert hij, door een lange historie wijs geworden, enig wantrouwen tegen vreemdelingen. Als het aanvankelijk wantrouwen is overwonnen, zal hij hem echter graag en zonder restrictie in zijn spreekwoordelijke gastvrijheid laten delen.

Zijn goedmoedige achteloosheid doet hem gemaakte afspraken of gedane beloften gemakkelijk vergeten, waarbij men hem geenszins van boosaardige opzet betichten mag. Kritische zin behoort niet tot zijn sterkste eigenschappen, noch jegens anderen, noch ten opzichte van zichzelf. Hij beschikt over een rijk, zij het weinig genuanceerd, wat grof gevoel voor humor (Naaykens’ voorbeeld: Daar doe ik verder het zwijgen toe, zei de Trappist, en hij stikte in ’ne vette paling) en een milde ironie die ontleend is aan zijn gezond gevoel voor de betrekkelijkheid der dingen. Hij is gehecht aan zijn oude „costuymen” en hebbelijkheden; een wat kinderlijke ontvankelijkheid gaat gepaard aan gezonde boerenslimheid; enig gevoel van minderwaardigheid, dat hem met reveratie doet opzien naar alles wat van buiten komt, is hem niet vreemd. Aan zwaarmoedigheid, fanatisme en Haagse bluf heeft hij een broertje dood. In de meeste gevallen blijft hij meester van zijn leven. In zijn rustige, gelijkmoedige, te goeier trouwe volgzaamheid is hij een specimen van ,,ne contente mens.” Oost en West Men zou Noord-Brabant een twee-eenheid kunnen noemen, van Oost en West.

Met aan de ene kant: Waalwijk, Kaatsheuvel, Tilburg, Riel en Goirle, en aan de andere kant: Almkerk, Dongen, Gilze-Rijen, Alphen en Baarle-Nassau. Dat is in grote lijnen de grens, die men zou kunnen trekken tussen West-Brabant met de Baronie van Breda en het Markiezaat van Bergen op Zoom, en Midden- en Oost-Brabant met de Meierij van ’s-Hertogenbosch en de kwartieren Oisterwijk, Kempenland, Peelland en Maasland. Anton van Duinkerken somde in zijn „Volk in de processie” al verschillen op: de Meierijenaar is eenvoudiger, te goeder trouw; de Westbrabander is koppiger en harder. Dr. A. Weynen vulde dat aan in zijn dialectenstudie: De Meierijenaar is ook wantrouwender, bijgeloviger, stiller en hulpvaardiger; de Westbrabander is ruwer, luidruchtiger, meer individualist en vrijheidslievender.

Dat zijn enkele karakterverschillen, die uiteraard niet opgaan voor iedere Westbrabander en voor iedere Meierijenaar. Er zijn veel meer verschillen genoteerd: etnologische, politieke (van vroeger uit), aardrijkskundige, sociologische en economische, organisatorische en psychologische, die men overigens ook bij een vergelijking tussen twee naast elkaar gelegen dorpen zou kunnen vinden. Er is wel eens de vraag gesteld wat dan wel Brabant is. Is het de som van de Baronie en de Meierij, van de Kempen en de Peel, van het Markiezaat en het Land van Cuijk? zo vroeg dr. P. C. de Brouwer zich af in „De Brabantse Ziel”; is het de aanduiding van de mastbossen en de vennen en de melancholieke hei? Van de zijden petten en de poffermutsen en de witte hoofddeksels met linten van alle kleur? ’t Is dat alles en nog veel meer. ’t Valt niet ineens te zeggen wat het allemaal is.

En het is ook onnodig de inhoud van het woord na te gaan. Maar tot die inhoud behoort de eigenschap van het katholieke, dat is het allergewichtigste, zo meent De Brouwer, om het vervolgens in ietwat dichterlijke trant als volgt te zeggen: Brabant is ons een lied met vele en velerlei thema’s, maar de toon, waarin dat lied staat, is de katholieke. Hij wil verder aantonen, dat degenen, die de bewuste Brabanders een soort chauvinisme toedenken, het mis hebben: een eenheid van politieke geschiedenis valt er voor Brabant alvast niet te bespeuren. Over het ontstaan van zijn bevolking is het onderzoek op verre na niet geëindigd. Maar we weten toch wel zoveel, dat de bevolking van Brabant, als het in de Romeinse tijd heel wazig voor de dag komt, een agglomeraat is van allerhande dooreengejaagde stammen. En een afzonderlijk politiek leven heeft het ook daarna niet gekend.

Zelfs als er in de Middeleeuwen uit allerlei verdelingen een hertogdom Brabant verschijnt, is het tegenwoordige Noord-Brabant daarvan een heel stille, onbetekenende hoek. Daarvan getuigen de grote kerkgebouwen van Den Bosch en Breda, de oude kerken van onze dorpen en de eerbiedwaardige torens, alle uit de Bourgondische tijd. Op het eind daarvan treffen we ook hier-geboren geleerden aan. Tot politieke zelfstandigheid gekomen is het dus niet. Wat erger is: het werd uiteen gescheurd. En de brokstukken van Noord-Brabant kregen een verschillend politiek leven, erkenden verschillende meesters, waren hier en daar zelfs enclaves te midden van land van heel andere gebieders.

Die verscheurdheid bleef heel de reformatietijd door, en zelfs de behandeling van de katholieken was helemaal niet eender in de Meierij van ’s-Hertogenbosch, in de Baronie van Breda en het Markiezaat van Bergen op Zoom, om van de betrekkelijk gunstige toestand van de delen in Oost-Brabant maar te zwijgen. Een beroep op de Brabanders als stammend van één geslacht, als dragers van een groot verleden, ’t zal alles even weinig gaan. Een kerkelijke eenheid is Brabant ook al nooit geweest. De juiste regeling van de godsdienstvoorziening vóór 1559, de onderlinge afhankelijkheid van de kerken, de grond van de bediening door „zwarte” en „witte” geestelijken lijkt alweer een onontwarbaar raadsel. De bisdommenindeling van 1559 hield helemaal geen verband met de grenzen van het tegenwoordige Noord-Brabant. En zelfs in 1853 vielen de grenzen van de twee Brabantse bisdommen niet samen met de provinciale limiet, en ze doen dat thans nog niet.

Breda grijpt in Zeeland, Den Bosch in Gelderland. Een geografische eenheid dan? Zijn oostelijke grens en vooral zijn zuidelijke zijn vrij grillig en vrij willekeurig gemeten. Zo zelfs dat ze op sommige plaatsen onzeker is. Een eenheid in dialect? Wie de streektaal van de Peel met die van de Baronie of van Bergen op Zoom vergelijkt zal bezwaarlijk tot een eenheid in dit opzicht kunnen besluiten. Voeg daar nog bij. dat het de laatste eeuwen politiek tot Noord-Nederland heeft behoord, terwijl het tevoren bij Zuid-Nederland was aangesloten. Waar zou bijgevolg iemand de argumenten vandaan kunnen halen om de Noord-Brabanders chauvinistische ideeën bij te brengen? Alleen als men de binnenkant van Brabant bekijkt aldus dr.

De Brouwer zal men de sleutel van zijn kracht-ontplooiing kunnen vinden. Terwijl ook het eenheidsgevoel van Brabant alleen uitgaat en alleen uit kan gaan van de Brabantse ziel. Het lichaam bestaat uit heterogene delen, is zelfs niet op-zichzelf-staand en aan andere corpora gebonden, maar de erin levende ziel is één. En deze ziel klinkt de delen aaneen en maakt het lichaam ook tot een zelfstandig iets.

Brabant, globaal weg genomen, voelt zich slechts hierin een, dat het om des geloofswille, zij het niet in alle hoeken op dezelfde en even vinnige wijze, verdrukt is, bijna twee eeuwen lang. En ook hierin, dat het, behalve aan zijn noord-westrand het katholiek geloof heeft bewaard, het heeft gekoesterd en het met blijheid heeft beleefd. Een eenheid van interne geschiedenis dus, een eenheid van innerlijk leven nu. Die visie droeg ook de stichting „Brabantia Nostra” uit en met deze later ook de Brabantse Beweging, die beide tot doel hadden de Brabander meer bewust te maken.

Allemaal anders èn eender De Provinciale VVV ziet de Brabanders weer tegelijk als „allemaal anders”, maar ook „allemaal eender”. West en Oost alleen? Nee. Er is een zeer duidelijk verschil tussen Oost- en West-Brabanders, zo staat er in „Uit en thuis in Brabant”, maar de Brabanders van de grensgebieden zijn ook weer anders dan die uit het rivierengebied. De Brabander van het zand is niet dezelfde als die van de klei. Een inwoner van Willemstad is een andere dan die van Bergen op Zoom. De Bredanaar verschilt van de Tilburger; een Bosschenaar is geen Eindhovenaar.

Zij zijn alleen maar andere Brabanders. En toch... wanneer we vijfentwintig Brabanders, afkomstig uit alle delen van de provincie, zouden samenbrengen met een gelijk aantal Zeeuwen van de eilanden en bijvoorbeeld een aantal Friezen, dan zouden er toch duidelijke verschillen aan de dag treden. Er moet dus toch een globale typering van de Brabander kunnen worden gegeven. Het kan, volgens de VVV, inderdaad: Brabanders bijvoorbeeld zijn gastvrij en gemoedelijk. Zij hebben een hekel aan koude drukte, kapsones of Haagse Bluf zogezegd. Maar daar komt ook uit voort, dat velen de hoofse zwier missen.

Ze zouden zich maar schamen voor een charmante galanterie in het openbaar. Zij tillen niet te zwaar aan allerlei zaken. „Waarom maken die uit Holland zich toch zo druk? Kijk naar ons; wij komen er toch ook.” Onderdrukking en achterstelling in het verleden hebben de Brabanders een afkeer van straffe discipline en straffe tucht bijgebracht. De Brabander heeft er door geleerd, dat de weg van de minste weerstand het veiligst en het profijtelijkst was. Wanneer hij stropen en smokkelen niet als criminele feiten erkent, dan stoelt dat in de nijpende armoede en het gemeenschappelijk verzet tegen de overheerser in het verleden. Van dat „meebuigen als een riet in de storm” is nu nog wel iets terug te vinden in de Brabantse volksaard. Daar komt uit voort, dat hij geneigd is afspraken te aanvaarden terwijl hij bij voorbaat weet, dat hij ze wel niet zal kunnen nakomen.

Een van de onderzoekers heeft geprobeerd een antwoord te vinden op de vraag waarom Brabanders graag bier drinken. Een ander heeft het waarschijnlijk juiste en simpele antwoord gevonden: omdat ze het graag lusten. Toch is er misschien wel een verklaring voor die voorkeur te vinden: bier behoort meer bij de gemoedelijke sfeer in een mannengezelschap dan de wat venijniger borrel. Ze drinken ook meer koffie dan thee. Natuurlijk, niets dan goeds van thee, maar koffiezetten met een pittige geur door heel het huis schept sfeer en gezelligheid. De geest van vroom geloof, het gemoedelijk en goedhartig vertrouwen in de goedertierenheid van de heiligen gaf de Brabander het veilige gevoel van geborgenheid aan de horizon van zijn leven.

Daar komen zijn blijmoedigheid en zijn onbekommerde luchthartigheid uit voort. Wanneer zij zich nog eens een wapenspreuk zouden moeten kiezen, zouden vele Brabanders in hun schild voeren: „Agge mar leut et”. Hun humor is overigens niet van een verfijnde soort. Ze is, zo constateert Jan Naaykens in zijn boek „Leer ze me kennen, de Brabanders”, meer uitbundig dan subtiel. De daverende lach wint het van de glimlach, het bier van de wijn, de klucht van het blijspel. De laconieke droge humor, de spitsvondige woordgrapjes, de verborgen tweezinnigheid slaan hier slechts onder bepaalde condities aan.

Men kan het betreuren, dat veel typisch Brabants al is vervaagd, maar men moet er vrede mee hebben, want Brabant is een springlevend dynamisch gewest, dat in geen enkel opzicht achterblijft, aldus de Brabantse WV. Het moge een troost zijn, dat er veel landelijk schoons, veel echt Brabants blijft, zodat een toeristisch bezoek aan deze provincie nog altijd een feestelijke belevenis is. Mensen, die er gaan wonen, willen er nooit meer vandaan. Mensen, die er niet wonen, willen er telkens weer heen. Er wordt wel eens gezegd: Omdat er veel meer verhuisd wordt dan vroeger, van de ene stad naar de andere, van de ene provincie naar de andere, wordt heel Nederland zo langzamerhand één pot nat. In alle steden kun je Friezen, Limburgers, Brabanders en Hollanders vinden.

Waar blijft dan die eigen sfeer? Daar lijkt veel waars in te zitten, want sfeer wordt niet gemaakt door oude gebouwen of door moderne winkelcentra, maar door de mensen zelf. Maar wat zeker voor Brabant geldt is, dat waar je ook vandaan komt je toch een beetje Brabander wordt als je er eenmaal bent gaan wonen. Zo sterk is die Brabantse sfeer, dat niemand er aan ontkomt, ook al ben je niet met een zachte g aan het praten. Zo ziet de provinciale VW het weer in haar folders „In Brabant barst het van de gezelligheid”.

In elk geval is het zo, dat Noord-Brabant de laatste twintig jaar de grootste bevolkingstoename heeft gekend. In vijftien jaar steeg het percentage zelfs met meer dan 30. En dat betekent dat Noord-Brabant al ver over de twee miljoen inwoners telt. De aanwas was voor driekwart te danken aan geboortenoverschotten en voor bijna een-kwart aan mensen, die zich hier kwamen vestigen, nog met aftrek van degenen, die uit Brabant weg trokken. Veruit de meeste „nieuwe” Brabanders kwamen uit de provincies Noord- en Zuid-Holland en uit Utrecht; in vijftien jaar waren dat er in totaal al 62.600. Velen omdat zij van werk veranderden, maar bijna evenveel allochtonen waren naar het zuiden getrokken omdat zij hier een aantrekkelijke woning of woonomgeving hadden gevonden.

Uit het binnenland zouden er, volgens ramingen, vóór 1990 nog meer dan 115.000 volgen. Uit een onderzoek dat door provinciale instellingen onder de uit het westen afkomstige migranten werd gehouden, kwam naar voren, dat zij in Brabant meer tevreden waren met de koop- en de huurprijs van de woning, de grootte van de woning, de sanitaire voorzieningen, het uitzicht en de tuin. Een deel is juist meer tevreden met de mentaliteit van de Brabanders, een ander deel is juist daarmee minder tevreden. Minpunten waren ook het feit, dat familie en vrienden niet meer zo gemakkelijk te bezoeken zijn en dat de winkels minder bereikbaar waren. De afstand tot het werk en de reiskosten bleven min of meer gelijk. Het openbaar vervoer bleef blijkbaar achter bij wat men eerder gewend was.

Dialect Een Brabander zal vrijwel altijd te herkennen zijn aan zijn taal. Het meest opval lende daarbij is de zachte G, naast de iets donkere A. In tegenstelling met bijvoorbeeld Limburg en Friesland is het in Noord-Brabant echter geen gewoonte, dat in elke kring de eigen „taal”, het eigen dialect wordt gesproken. Dat gebeurt niet bij de notabelen en de gegoede burgers, maar nog wel bij de boeren en arbeiders, die overigens wanneer zij tegen vreemdelingen zullen praten, ook zoveel mogelijk Nederlands zullen spreken. Men zal van elke Brabander duidelijk kunnen horen, dat hij uit het zuiden komt. Het meest opvallend bij het Noord-Brabants zijn over het algemeen het gebruik van gij en ge voor jij en u, met varianten van gullie en gellie voor jullie; het verkleinwoord met -ke in bijvoorbeeld: mènneke voor mannetje, en mèske of durske voor meisje.

En verder in samenvattingen met -de, zoals in heurde hoor e. In grote lijnen is het Brabants dialect te onderscheiden in oost en west, met he: midden als overgangsgebied. De dialectgrens, die min of meer historisch verklaarbaar is. werd door prof. dr. A. Weynen, die uitgebreide studies over het Brabants dialect heeft gemaakt, gelegd tussen oost en west met aan de ene kant: Kaatsheuvel. Loon op Zand, Tilburg, Riel en Goirle en aan de andere kant: Dongen.

Rijen. Gilze. Alphen en Baarle-Nassau. Het Westbrabants is onder te verdelen in Markiezaats (zonder umlaut bij de oe), en Baronies. Het Midden Brabants in het Tilburgs. het Hollands-Brabants (waarvan de Langstraat het belangrijkste deel is) en het Maaslands. Het Oostbrabants in Meierijs met het noordMeierijs als aparte groep; het Kempenlands en het Peellands.

Bij het Westbrabants valt onmiddellijk het weglaten van de H op. Daarvan geeft o.m. A. M. de Jong duidelijke voorbeelden in Merijntje Gijzens jeugd: „Da’adde nie gedocht, ’ee, lachte de pastoor. G’è j’w eige goed g’ouwe, meneer pestoor, prees de Kruik, ’k Ar ’et wezelijk nie gedocht.” Het midden-Brabants valt weer op door de langgerekte aa, zoals in het Tilburgs: „Ik woon in de schönste stad van ’t laand en m’ne vadder is fabrikaant.” In het Meierijs is het vooral de AO, die een grote rol speelt, zoals in slaope en schaop, wat in het noord-Meierijs weer een oo wordt: sloope en schoop. Het Kempenlands wordt door Weynen het meest-Brabants genoemd.

Daar spreekt men in de geest van „Iemes tege z’n orre annèje” (iemand tegen z’n oren slaan), en „Nie duwe, bluwe, ik duw uw ok nie” (niet duwen, blauwe (rooie), ik duw jou ook niet). Het Peellands valt weer op door bijvoorbeeld „mercht” voor markt, terwijl rondom Helmond de ch weer duidelijk wordt omgezet in een K: „nao skool gaon”. Er zijn verder nog drie groepen, die als on-Brabants worden aangemerkt: het Budels, rondom Budel. met woorden als „tied” (tijd) en „ich” (ik), waarbij duidelijk een Limburgse invloed aanwezig is, het Cuyks, in Grave en het Land van Cuyk met woorden als „halden" voor houden, met een Rijnlandse invloed, en het westhoeks, in Willemstad, Klundert, Fijnaart en Dinteloord, welk dialect meer verwant is aan dat van Holland.

Kunsten Muziek: In 1950 kwam het Brabants Orkest tot stand dank zij de Stichting Vrienden van het Brabants Orkest, dat voor dit doel reeds in 1947 door gedeputeerde staten van Noord-Brabant in het leven was geroepen. Hiervoor moest het zeer actieve Tilburgs Stedelijk Orkest, waaruit musici werden overgenomen, echter verdwijnen. Uit het Brabants Orkest zijn inmiddels verschillende kamerensembles ontstaan, waarvan het Brabants Kamerorkest wel het meest bekende is.

In deze provincie bestaan ongeveer 400 harmonie- en fanfaregezelschappen, met daarbij brass-bands, majoretten, drumfanfares, drumbands en jeugdorkesten, met in totaal circa 25.000 leden. Bij de Federatie van zangersbonden zijn 140 zangkoren aangesloten. Noord-Brabant telt verder 11 amateursymfonie- en strijkorkesten, alsmede 12 amateur-opera- en operettegezelschappen en ongeveer 20 accordeonverenigingen. Een bijzondere plaats nemen de orgelconcerten in, die in talrijke grote en kleine plaatsen gegeven worden, mede dankzij de grote verscheidenheid in orgeltypen in Noord-Brabant. Tweemaal per jaar wordt door het Noord-Brabants Genootschap een orgelagenda uitgegeven, waarin de gegevens over die concerten te vinden zijn. In de provincie zijn 29 orgelcomité’s werkzaam.

Toneel: Door een gemeenschappelijke subsidiëring kon in de vijftiger jaren het zuidelijk toneelgezelschap Ensemble, later als Globe verder gaand, ontstaan. Voor het amateurtoneel werd in Tilburg het Brabants Centrum voor Amateurtoneel opgericht, een dienstverlenend orgaan voor amateurtoneelverenigingen in de provincie.

Beeldende kunst: Aanvankelijk opgericht als Brabants Edelambacht, later Kunst en Edelambacht kwam voor de beeldende kunstenaars resp. de Brabantse Kunststichting het Kunstcentrum Brabant in Tilburg tot stand, later weer omgevormd tot Nieuwe Brabantse Kunststichting, vooral voor de inschakeling van beeldende kunstenaars bij projecten op het terrein van de ruimtelijke vormgeving en voor de opbouw van een documentatie- en informatiesysteem. In Noord-Brabant werken en wonen circa 1000 beroeps beeldende kunstenaars. Op het gebied van de moderne kunst is het Van Abbemuseum in Eindhoven, gesticht in 1936, van grote betekenis. Noord-Brabant heeft vier kunstopleidingen, in ’s-Hertogenbosch, Tilburg, Breda en Eindhoven. Naast de verschillende tentoonstellingsruimten in diverse steden telt de provincie vele particuliere galeries.

Letteren: Op het gebied van de letteren is er organisatorisch nog weinig tot stand gekomen. Er wonen en werken wel tientallen schrijvers in Noord-Brabant; er zijn enkele literaire café’s en in 1980 en 1981 werden door het Genootschap Brabantse Schrijvers-boeken uitgegeven.

Toerisme Noord-Brabant is vrij plotseling een recreatiegebied van betekenis geworden, nadat de eerste natuurgebieden in 1913 veilig werden gesteld door aankopen van de Vereniging tot behoud van natuurmonumenten in Nederland. Het begon in Oisterwijk met bossen en vennen, nu uitgegroeid tot een bezit van 391 ha. Het werd vooral een gebied voor dagtoerisme, dat jaarlijks tienduizenden bezoekers trekt en dat bestaat uit een aantal vennen te midden van oude dennebossen. Dicht hierbij ligt de Campina, op zomerse dagen goed voor 3200 bezoekers per dag met zijn 1113 ha onder Boxtel, Oirschot, Oisterwijk, en Haaren, ten westen van Lennisheuvel en De Logt; een half-natuurlijk Kempisch heidelandschap, dat in 1929 door de Vereniging tot behoud van natuurmonumenten werd aangekocht en waarvan een der voormannen, mr. P. van Tienhoven, midden op deze heide zijn laatste rustplaats vond. Druk bezocht met 24.500 bezoekers op zomerse dagen zijn de Loonse en Drunense Duinen, groot 1521 ha onder Drunen, Helvoirt, Loon-op-Zand en Udenhout; een indrukwekkend stuifzandgebied in het hartje van Noord-Brabant, voor een deel met naaldhout bebost.

Het is een gebied met verplaatsbare ruggen en heuvels, met vegetatie van berken, eiken en dennen. Het hoogste punt ligt op 23 m. Een natuurreservaat van Staatsbosbeheer is de Strabrechtse Heide met 770 ha onder Heeze, Maarheeze, Geldrop en Mierlo, met 4500 bezoekers op zonnige dagen.'Het is een kolossaal heidegebied met struik- en dopheidevelden en met vele vennen, dat beschouwd wordt als een van de mooiste landschappen van Nederland. Op deze hei ligt het reusachtige Beuven, dat 100 ha groot is. In West-Brabant is vooral de Wouwse Plantage met zijn 800 ha, met duin- en bosterrein een bekend natuurgebied. Er zijn nog verschillende grote natuurgebieden meer in NoordBrabant, een enkele maal ook gedeeltelijk in gebruik als militair oefenterrein, zoals de Rucphense bossen, groot 1000 ha, en de Oirschotse Heide, groot 1250 ha. Vooral na de oorlog ging de Stichting Brabants Landschap over tot aankoop van een 25-tal landgoederen (1984), waardoor circa 7000 ha werden veiliggesteld.

Een uniek gebied is de Brabantse Biesbosch onder de gemeenten Dussen, Werkendam, Made en Drimmelen, Hooge en Lage Zwaluwe en Raamsdonk. Het is een gebied dat ontstond in 1421 door de Sint Elisabethsvloed, waardoor een groot gedeelte van Noord-Brabant onder water kwam te staan. Het is opgebouwd uit uitgestrekte biezen- en rietvelden, grienden en vloedboscomplexen. De Biesbosch is over water toegankelijk. Er worden daar ook vele rondvaarten gehouden.

Op natuurgebied heeft Noord-Brabant nog veel meer te bieden op zeer uiteenlopend terrein, dijken, heide en de Peel met niet ontgonnen hoogveengebied, de vele boswachterijen: Liesbos met 225 ha, Dorst met 1022 ha, Mastbos 575 ha, De Kempen 1086 ha, Chaam 1300 ha, Nistelrode 280 ha, St. Anthonis 820 ha, Leenderbos 1612 ha en Ulvenhoutse bos 732 ha. En de talloze landgoederen, onder meer rond de kastelen en adellijke huizen, die op zich al een toeristische trekpleister zijn. Na de Tweede Wereldoorlog ging Noord-Brabant op toeristisch gebied een nog grotere rol spelen, doordat hier grootscheepse attracties werden opgezet, die wereldnaam zouden krijgen, zoals de Efteling in Kaatsheuvel, begonnen als sprookjespark in 1952 naar een ontwerp van Anton Pieck. Het geheel groeide uit tot een omvangrijk recreatie- en ontspanningspark, met o.m. een spookslot, een python, een loopring, piratenschip, een waterrivierval; jaarlijks goed voor circa 2 miljoen bezoekers. Ook de Beekse Bergen tussen Tilburg en Hilvarenbeek, bestaande uit twee parken: het safaripark, een van de grootste kooivrije parken met wilde dieren van Europa, en het recreatiepark met vele attracties, is een geliefd object. Noord-Brabant heeft bovendien nog twee automobielmusea: Autotron in Drunen, opgericht in 1972, en het Nationaal Automobielmuseum in Raamsdonkveer, dat daar in 1982 werd gevestigd.

Een grote trekpleister is ook het Evoluon, de permanente tentoonstelling, gewijd aan de samenleving en de rol, die wetenschap en techniek daarin spelen; het futuristisch aandoend gebouw in Eindhoven werd in 1966 geopend bij het 75-jarig bestaan van de NV Philips, een jubileumgeschenk van de multinational aan de bevolking. Hierbij werd ook een beiaardtoren met 61 klokken opgericht. In het Evoluon zijn elf werkende modellen opgesteld; er wordt uitgebeeld hoe telefoonverbindingen tot stand komen, hoe kleurentelevisietoestellen worden gemaakt en er wordt een overzicht gegeven van het energieverbruik door de eeuwen heen. Het Evoluon trekt jaarlijks honderdduizenden bezoekers.

Bron:

Prof. dr. Th. Goossens: Het arme Brabant, 1929;

Jhr. mr. A. F. O. van Sasse van Ysselt in Taxandria, 1901;

Mgr. dr. P. C. de Brouwer: „de Brabantse Ziel”, 1948;

Prof. dr. A. Chorus: De Nederlander, uiterlijk en innerlijk, 1964 Jan Naaykens: Leer ze me kennen, de Brabanders;

Anton van Duinkerken: Volk in de processie;

Prof. dr. A. Weijnen: Dialecten van Noord-Brabant;

Prov. V.V.V.-uitgave: Uit en thuis en Brabant;

Anton van Oirschot: Het land van de Brabanders, 1975;

Anton van Oirschot e.a.: Bekijk het zuiden eens anders, zj.