Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

BOERDERIJEN

betekenis & definitie

In zeer grote lijnen zijn er in Noord-Brabant twee soorten boerderijen te vinden: het langgevel-type, waarvan lang gedacht is, dat dit van Frankische of Keltische oorsprong zou zijn, en het hallehuis, ten onrechte Saksische boerderijen genoemd. Deze laatste staan voornamelijk in de noordelijke streken van Noord-Brabant: de Langstraat, het Land van Heusden en Altena en aan de Maaskant, van ’s-Hertogenbosch tot Grave.

De langgevelboerderijen staan voornamelijk in de zuidelijke streken, op de zandgronden en langs de Maas. Daartussen is een soort gemengd gebied. Daarin treft men beide soorten naast elkaar aan. Er zijn ook boerderijen, die kenmerken van beide soorten in zich hebben.Oorspronkelijk werden de boerderijen opgebouwd uit een zichzelf dragend skelet van inlands eikehout. De wanden werden later opgevuld, aanvankelijk met leem en wilgetwijgen. Het dak werd gedekt met stro. De boerderij ging geleidelijk aan met de tijd mee. In de 19e eeuw werden de buitenmuren van baksteen opgetrokken. De oudere vormen van de Brabantse boerderijen zijn terug te vinden op schilderijen van Jeroen Bosch en Pieter Brueghel, die hier geboren en getogen waren.

In een deelstudie over boerderijtypen van de Provinciale Planologische Dienst van Noord-Brabant wordt de middeleeuwse vorm omschreven als volgt: De hoofdconstructie bestond uit een houten gebint met twee rijen stijlen, die dc sporenkap van een strooien wolfdak ondersteunden en waarbij de muren samengesteld waren uit een houten skeletbouw met vlechtwerk wanden, voorzien van leembepleistering. Door de deur in de korte gevel kwam men in de herd: een onverdeelde, onverzolderde woonruimte, waarin het open vuur tegen de scheidingswand brandde. De rook verdween via een luik in de zolder vóór deze wicht = de bepleisterde wand van vitselwerkdoor de valdore, het rookluik, uit het dak. In tegenstelling tot die in Oost-Nederland bezaten de Brabantse hallehuizen al sinds de middeleeuwen een scheidingswand tussen woon- en werkruimte en — in verband met de mestbehoefte een brede potstal in de middenbeuk. die elders als dorsdeel in gebruik was. Het bedrijfsgedeelte was te bereiken door een deur naast het haardvuur. Het bestond uit een dorsvloer in de breedterichting van het huis, direct achter de middenmuur, die tevens als voederplaats functioneerde en begrensd werd door de repels van de potstal, waarin men met een „gangske” afdaalde.

Op de balken boven deze stal, die een deur in de achtergevel bezat, werd het hooi geborgen. In de 17e eeuw kwam in het woongedeelte rechts van de herd de toogkelder met daarboven een opkamertje en slaapkamertje en aan de linkerzijde een woonkamer met daarachter de keuken ofwel „de geut”, waarlangs de zolder te bereiken is. Via de geut komt men ook in de stal.

Het optassen van hooi gebeurt ook wel van buiten af via een luik in het enigszins overhellende schot, dat op een karakteristieke wijze overwelfd wordt door het wolfeind van het strooien dak. Er kwam bij de Noordbrabantse boerderij ook een ander staltype in gebruik, dat op de zijgevel gericht was. Daardoor ging men van langgeveltype spreken. Vooral sinds het einde van de 18e eeuw ging men steeds meer tot verbouwing naar een langgevelstal over. Op de zandgronden werd ook het woongedeelte gericht op de lange zijgevel. Eerst werd dat nog aan de zijkant uitgebouwd.

Van grotere betekenis voor Noord-Brabant is, volgens dit rapport, een vorm van uitbouw over een gedeelte van het front, waarvoor het wolfeind plaatselijk laag afloopt. In latere tijd maakte de bedstede plaats voor aparte slaapkamertjes en kwam er aan het front een „mooie kamer” bij.

In de 18e eeuw kwam bij de grotere boerderijen op de Brabantse zandgronden de Vlaamse schuur op. Een derde bijgebouw was de schaapskooi, die na de 18e eeuw echter langzaam maar zeker van het toneel verdween. Toen kreeg de kleiner gemaakte woonkeuken in plaats van de kopgevel als buitenmuur de zijgevel en daarheen verhuisde ook de voordeur. Uiteindelijk waren alle deuren, van de woonkeuken, de potstal, de dwarsdeel en de loods naast elkaar in de tot voorgevel bevorderde zijgevel gekomen.

Vooral in West-Brabant heeft de Vlaamse schuur, die in de Meierij wel maar toch sporadisch voorkomt, zich ontwikkeld tot een algemeen voorkomend bedrijfsgebouw dat in het noordwestelijk deel van de Langstraat en in het zeekleigebied de stoot gaf tot een nieuwe ontwikkeling van de boerderij als geheel. Gedurende de zestiger jaren werd begonnen met een in omvang toenemend onherstelbaar erosieproces als gevolg van de snelle maatschappelijke ontwikkelingen. De boerderij voldeed niet meer aan de woon- en aan de bedrijfseisen van de boer, met als gevolg: sloop, verbouwing en bijbouw van bouwsels, die in geen enkel opzicht in overeenstemming waren met het karakter van het traditionele gegeven. In toenemende mate werden oude boerderijen verkocht aan burgers, die in vele gevallen tot een verbouwing tot bungalow overgingen. Vele boeren gingen over tot bouw van een „modem” huis, waarbij grote bedrijfsloodsen werden geplaatst. Ook ruilverkavelingen hebben het beschutte Brabantse land geweld aangedaan. Bron: Prov.Planologische Dienst: deelstudie Brabantse boerderijtypen; Anton van Oirschot in: Bekijk het zuiden eens anders.