Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

AMBACHTSGILDEN

betekenis & definitie

in de Middeleeuwen opgerichte verenigingen van degenen, die eenzelfde beroep uitoefenden. Vele machtige koopmansgilden speelden ook een belangrijke rol in de stadsbesturen.

De bloeitijd viel in de 14e, 15e en 16e eeuw. In het midden van de 18e eeuw werden de meeste opgeheven.Ambachtsgilden van voor september 1629 te ’s-Hertogenbosch: smeden: St.-Eloy; molenaars en olieslagers: St.-Agnes; bakkers: St.Lucia: korenkopers: St.-Rombout; slagers: St.Nicolaas; viskopers: H.H. Petrus en Paulus; looiers en schoenmakers: St.-Chrispijn; wolwevers en drapeniers: St.-Jacob; kramers, tingieters, gewantsnijders, droogscheerders en kleermakers: St.-Michael; bontwerkers: St.-Christoffel; bonnet-handschoenmakers: St.-Bartholomeus; speldenmakers: apostel Thomas; schrijnwerkers-draaiers, kuipers en rademakers, St.-Jan evangelist; lademakers, Spaanse stoelenmakers, verwers en wevers: St.-Jacob; hoedenmakers: St.-Antonius abt; plattijnmakers, volders: St.-Laurens; linnen- en tapijtwevers: St.-Severius; goudsmeden: St.-Eloy; schilders en beeldsnijders, glasmakers, borduurstikkers: St.-Lucas; barbiers en chirurgijnen: St.-Cosmas en Damianus; timmerlieden, metselaars, steenhouwers, stratenmakers en leidekkers: St.-Joseph; kruiwagenkruiers: St.Quirijn; lint- en passementwerkers: Driekoningen.

Na de verovering van ’s-Hertogenbosch in 1629 kende men daar ook gilden van schippers, oudekleerkopers, bierdragers, zakkendragers, koren- en zoutmeters, schoolmeesters, turftonders en turf dragers, voerlieden, baardragers en veerlieden, o.m. op Den Dungen, Hintham, Vlijmen en Deuteren. De ambachtsgilden verzetten zich tegen de opkomst van. een nieuwe bedrijfsvorm, die echter niet meer tegen te houden was. Er ontwikkelde zich een exportindustrie, o.m. van messen en spelden, hoeden, lint, tapijten en passement. Ook in andere Brabantse steden kwamen dergelijke gilden voor. De ambachtsgilden werden officieel ingevolge „Publicatie van het Uitvoerend Bewind” van de Bataafse Republiek van 1798 ontbonden, t.w. „alle gilden, corporatiën of broederschappen van neringen, ambachten of fabrieken.” Er was toen in verschillende steden sprake van ambachtsgilden van broodbakkers, korenkopers, vleeshouwers, viskopers, kleermakers en droogscheerders, molenaars en olieslagers, looiers en schoenmakers, wol- en linnenwevers, chirurgijns, timmerlieden, metselaars en leidekkers, tin- en loodgieters, smeden, koperslagers en messenmakers, speldenmakers, schilders, verwers, glazenmakers, rademakers, draaiers, kuipers, schrijnwerkers, zeembereiders, handschoenmakers, knoopmakers, lintwerkers, oude kleerkopers, zilversmeden, kramers en beurtschippers.

Bron: dr. N. v.d. Heuvel: Ambachtsgilden van ’s-Hertogenbosch.