Gepubliceerd op 30-05-2019

Knaagdieren

betekenis & definitie

De knaagdieren worden weer onderverdeeld in drie grote groepen van verwante families; de stekelvarkenachtige (Hystricomorpha), de eekhoornachtigen (Sciuromorpha) en de muisachtigen (Myomorpha). Enkele knaagdieren leven onder de grond, vele bovengronds, andere overwegend in de bomen en ook zijn er die gespecialiseerd zijn in het leven in het water.

De voortbeweging heeft plaats door springen, lopen, klimmen, glijden en zwemmen.Opmerkelijk is dat knaagdieren in principe hetzelfde, resp. overeenkomstig van bouw zijn. Ze hebben boven en onder ieder twee snijtanden. Hoektanden en de voorste valse kiezen ontbreken, zodat er evenals bij de haasachtigen, een grote open tussenruimte (diastema) tussen snijtanden en kiezen ontstaat. Met uitzondering van het geslacht Heliophobus, met 28 tanden, komt het aantal tanden niet boven de 22, maar het kunnen er echter ook veel minder zijn. De snijtanden zijn „wortelloos“, dwz. dat de pulpaholte zich niet sluit. Zo kan de tand gedurende het gehele leven van het dier doorgroeien en vervangen wat door het gebruik versleten is.

Omdat de buitenkant met hard tandemail bekleed is, en de achterzijde niet, slijt de achterzijde sneller af dan de voorzijde, zodat tengevolge van het ongelijke slijtproces een bijtelvormig snijvlak ontstaat. De bovenste snijtanden steken via een kortbehaard huidplooitje „buiten“ de mond, de zgn. hazelip. Enige knaagdieren bezitten wangzakken met openingen bij de mondhoeken. Omdat het tot op heden nog niet mogelijk is om twee werken te vinden die en systematisch alle knaagdieren gezamenlijk behandelen en waarvan de diverse auteurs dezelfde inzichten hadden met betrekking tot de te volgen systematische indeling, is het zeer goed mogelijk dat iemand die zo’n werk raadpleegt (bv. Ellermann, Simpson, Walker of Brehm’s Dierenleven), zich evenmin daarmee kan verenigen als met het hier voorgestelde compromis. Maar misschien mag iemand die zich sinds de vorige eeuw met deze materie bezig houdt, toch een eigen mening hebben, als hij (of zij) daardoor geen aanspraken wil maken op volstrekte geldigheid.