Onderfamilie: Anatinae Eenden Geslachtengroep: Tadornini Bergeenden (Alopochen, Cereopsis, Chloephaga, Neochen, Tadorna, Tachyeres)
De eerste groep die we van de grote onderfamilie der eenden gaan behandelen, is die van de bergeenden, die zowel kenmerken van de ganzen als van de echte eenden vertonen. Sommige vertegenwoordigers worden dan ook ,,eend“ genoemd, andere daarentegen „gans“. De eigenlijke bergeendachtigen kenmerken zich door zeer vechtlustige wijfjes, die voortdurend tegen soortgenoten hitsen. Tropische soorten zijn de grijskopcasarca en de radjaheend. De bekendste soort van deze groep is de bergeend, die vooral op de Waddeneilanden in grote aantallen in konijnenholen broedt. Na de broedtijd verzamelen ze zich uit het gehele Noordzee-gebied om te ruien op de zandbanken van het Große Knechtsand, in het Waddengebied tussen de mondingen van de Weser en de Eider.
De zogenaamde spiegelganzen zijn de magelhaengans en de andesgans. De eerste leeft in graslanden ver van het water. Mannetje en wijfje zijn zeer verschillend gekleurd. De tweede leeft hoog in het gebergte. Hier zijn mannetje en wijfje evenals bij de meeste bergeendachtigen hetzelfde gekleurd. Enigszins afwijkend is de hoendergans met zijn kort snaveltje.
Deze soort werd door sterke vervolging bijna uitgeroeid, maar tegenwoordig kan onder zware bescherming een kleine populatie stand houden. De orinocogans leeft langs boomloze oevers van Zuidamerikaanse rivieren, de nijlgans broedt langs de oevers van allerlei wateren en in moerasgebieden in Afrika. Deze soort werd reeds door de Oude Egyptenaren als huisdier gehouden. Hij gedraagt zich echter zeer vechtlustig en twistziek. De stoom booteenden zijn plomp en zwaar gebouwd. Er zijn drie soorten, waarvan er twee niet kunnen vliegen. Eén hiervan is afgebeeld.