Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

VISTUIG

betekenis & definitie

Het ‘vissen’ zonder haak of net, met alleen een kluwen wormen aan de lijn, peuren, is tegenwoordig zowel voor beroepsals sportvissers verboden. Paling wordt eveneens zonder gebruikelijk V. op ondiepe plaatsen in het IJselmeer wel gevangen met de kubbe, een flesvormige mand met opening boven aan de ziel, die men met stenen ter verzwaring op de bodem laat zakken.

De aal komt op de (zware) bliek af, en is gevangen.De vele Fr. sportvissers houden zich meest aan de gewone hengel, het eenvoudigste F. met haak. De zethengel of fleur zet men schuin tussen het riet in de slootbodem (meest in groepjes); aan de lijn is een haspeltje, zodat de gevangen snoek even speling heeft tot de visser komt. Bij de aaldobber (binnenvisserij) is de lijn met haak niet aan een stok bevestigd, maar aan een steen, die men op de bodem laat zakken. Het ingewikkeldste F. met haken is het hoekwant. zie IJselmeervisserij. Het vissen met een of andere vorm van net brengt de grote vangsten binnen.

a. het eenvoudigst is het wargaren, een fijnmazig, enkel staand net, met stokken of steen (onder) en kurk (boven) vastgezet. De schubvis blijft haken achter de kieuwen en verwart zich in het ruim hangende net. Zo de bot op het Wad, en in het binnenwater snoekbaars, baars, karper en witvis. Hier gebruikt men ook schakels, een ingewikkelder soort wargaren. Ook de dichtzet (Fr.: tichtset) of tynje is een enkel staand net, maar dient om de sloot af te zetten en daardoor de vis in de fuiken te drijven.
b. een zeer eenvoudig net in een raam is de driehoekige gebbe, voortgeschoven aan een stok, waarmee men de waterkant ‘schoonveegt’ van vorentjes e.d., die voor prooivis moeten dienen. Het hoekwant (de totebel) is een vierkant raam met net, opgehangen aan het ene einde van een scharnierende stok. Men kan zo het vlakke raam met ruim net horizontaal laten zakken, en weer ophangen. Gebruikt voor spiering en nest bij de IJselmeersluizen en (zelden) voor paling in binnenwater.
c. er zijn ook netten in zakvorm. Als deze over de bodem getrokken worden heten ze kor of sleepnet. De ingang van de zak is een gleuf, die onder op houten rolletjes ‘rijdt’. Op het Wad gebruikt men de gamalenkor en speciale korren voor schelpdieren. Een dergelijke zak (wel 20-25 m lang), die aan het schip verankerd wordt en een rechthoekige opening heeft, is de raamkuil, op het Wad gebruikt voor sardien en bliek. De wonderkuil is een dergelijk instrument, voor dezelfde vis en voor ansjovis, maar wordt tussen twee schepen gesleept (spanvisserij). Men vaart daarbij met de stroom mee of dwars er op, om het fijne net te sparen. Men kent op het IJselmeer ook speciale palingkuilen en sleepnetten voor grotere schubvis.

Fuiken zijn een ingenieuze combinatie van enige netzakken, waarin de vis vastloopt. Ze worden overal gebruikt voor aal en paling, zijn een onderdeel van de dichtzet en van de zegen; verder past men fuiken toe voor bot op het Wad, voor spiering en nest op het IJselmeer, voor snoekbaars, baars, karper en witvis in het binnenwater. De zegen is een combinatie van enkel gesleept want en er middenin een fuik, de tsjoele. Twee schepen slepen de uiteinden van de zegen, die samen een cirkel beschrijven en dan naast elkaar terugvaren, zodat alle ertussen zwemmende vis als men de zegen inhaalt in de tsjoele gedreven wordt. Gebruikt voor schubvis op het IJselmeer en door een enkele visser op de meren.

Een nog meer gecompliceerde visserij is die in een kom: op ansjovis op het Wad, op spiering en nest op het IJselmeer. De kom is een ovaal van soms 50 bij 400 m, omgeven door staand enkel net tot op de bodem, hier en daar bevestigd aan palen van wel 20-30 m. De kom wordt nl. uitgezet in een stroomgeul. Naar de enige opening leidt een afscheiding van palen en grof sisalnet. De vis die alle obstakels voelt, buigt af langs de afscheiding en zwemt de kom binnen. Met twee kleine scheepjes, die van weerskanten een sleepnet door de kom trekken, wordt deze nu naar de ‘kamer’ gedreven, een hoek van de kom, waar men de netten kan optrekken.