Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

KLOK

betekenis & definitie

kerk-A. In de oudste chr. tijd had men geen uurwerken.

De aanvang der kerkdiensten en de tijden voor het gebed moest de K. dus aangeven. Daarmee regelde het luiden ook het dagelijks leven, arbeidsen etenstijden.

Dit bleef zo, ook na de hervorming, ook toen in ieder huis een K. kwam en de horloges talrijk werden, zie Schaft- en maaltijden.Voor de Duitse K.en-roof, die 21.7.1942 begon, had Frl. ca. 400 kerk-K.en, van vóór 1800. Het is niet precies bekend hoeveel verloren zijn gegaan. Gelukkig zijn de alleroudste gered (de zgn. M-K.en).

De oudste K.en zijn niet gedateerd, maar er zijn er van voor 1300. Die van Schillaard (nu in Fr. Museum) is wrsch. uit 1284, die van Roodkerk uit 1306. Vele van deze K.en hebben opschriften, die reizende en later gevestigde K.en-gieters noemen, zo Stephanus (1312-46), H. Kokenbacker (1457), St. Butendiic (1458-72), G. v.

Wou (1477-1527), W. Wegewart (1561-1619), Hans Falck (1616-39), A. Obertin (162335), Jac. Noteman (1633-49), JBalthasar (1650-63), Petr. Ovemey (1670-1711), Cl. Fremy (1699), J.

A. de Grave (1704-28), Crans (172254) en J. C. Borchhard (1739-76).

Klokkenmakers, zie Uurwerkmakers.

Klokkestoel (Fr.: klokhús). Samenstel van balken en stijlen, bekroond door een zadel-, wolfs- of peervormig dak, waarin de K.en hangen. Blijkens 18deeeuwse afbeeldingen zijn ze sedert weinig veranderd. Oorspronkelijk in het oosten, zuidoosten en zuiden, vrijwel steeds naast eenvoudige kerkjes zonder toren. De geringe welstand der parochies in de M.E. zal ertoe geleid hebben. Na W.O.

II zijn niet alleen klokkestoelen gerestaureerd, maar ook enkele nieuwe verrezen: Buweklooster, Twizelerheide. Buiten Frl. enkele in de kop van Overijsel, Drente, Groningen. Sint-Thomasluiden.

Zie: T.K.N.A.G. (1939), afl. 4, 488-501.

Klokklipping. Vergaderingen, kerkelijke zowel als wereldlijke, werden tijdens de Republiek door het luiden der K. aangekondigd en eerst daarmee wettig. In tijd van gevaar (oorlog, brand) werd de gemeente zo bijeengeroepen.

Klokluiden (volkskundig). In de volkskunde heeft de K. een eigen plaats. Het volk let op het geluid, getuige een rijmpje, dat de Boornbergumer K. een ‘belle’, de Kortehemster een ‘skelle’ of ‘brommer’, de Beetster een ‘brommer’, de Beetsterzwaagster een ‘sjonger’ noemt, van de Olterterpster K. getuigt, dat hij mooi luidt, maar dat Zuiddrachten de kroon spant.

Ook ‘hoort’ men allerlei in de klokkestem: ‘Ga naar kerk toe’ (de Oldehove), ‘Arm Dokkum’ (Dokkum), ‘Katlijk, rijk dorp, stoelen en banken’ (Katlijk), een bevestiging of een ontkenning van hetgeen men overweegt (Trouw niet’ of ‘Trouw wel’), terwijl het volksgeloof uit de klank van de K. een sterfgeval voorspelt (‘Er hangt iemand aan deK’). De sage kent de gestolen K. (Snekers stalen die van Goïngarijp; ‘bisschoppen’ die van Siegerswoude; Fransen die van Ureterp), de verzonken K. (Tjeukemeer, Wartena, Bonifatiuskapel of Kapellepölle bij Wynjeterp), de door de duivel te water geworpen, ongewijde K. (van St.-Odulfsklooster in de Fluessen, van Westergeest in de Dollen, een onbekende K. in een poel bij Veenklooster).

Er wordt geluid om de tijd aan te geven (tijdluiden), bij overlijden en begrafenis, bij kalenderfeesten (Sint-Thomas, oudejaarsavond), bij heuglijke gebeurtenissen voor land en volk, om aan te geven of er ochtendkerkdienst wordt gehouden (op zaterdagavond: ‘dûmny lûkt in skjin him doan’, dominee trekt een schoon hemd aan) en om de gelovigen op te roepen. In de 19de eeuw was het A.-luiden vooral in de Wouden op zaterdagavond een vermaak voor de jongelingschap, die trachtte 'mooi' te luiden (kloksturen). Ten slotte schijnt men in de M.E., getuige de opschriften, ook te hebben geluid tegen onweer en demonen.

Klokopschriften. De opschriften spreken, behalve van de maker, ook van de plaats der K.en in het volksleven en weerspiegelen het religieuze besef van voor en na de hervorming. Ze zijn in het Latijn of in het Hollands. Voor 1942 waren er twee Fr. opschriften: Winaldum (1904) en Ureterp (1932), op de nieuwe K.en veel meer. Een bekend oud opschrift is: ‘Vox mea vox vite, voco vos ad sacra venite; vivos voco, defunctos plango, fulgura frango’ (Mijn stem is de stem des levens, ik roep u tot het heilige, komt; de levenden roep ik, de doden beklaag ik, de bliksems breek ik). Zo na de hervorming wel een oproep om de dood te gedenken, die niemand spaart.

Op de oudste K.en afbeeldingen van heiligen, na 1580 wapens of namen van kerkvoogden. Een enkele keer herinneren K.en aan historische feiten: Kimswerd (1515), Tjummarum (1531). De opschriften zijn soms duister (Langedijke). Zowel voor de kennis van het godsdienstig leven als voor heraldiek en genealogie hebben de K.en waarde. Na het onvolledige en onnauwkeurige werk van G. H. van Borssum Waalkes moeten de resultaten van het onderzoek van A.

L. Heerma van Voss (1942) nog in boekvorm verschijnen, aangevuld met de opschriften van na W.O. II.

Zie:Vr. F.xvi (1886), l45-307;xvm (1895), I-I88;XIX (1900), 41-182; Versl. Fr. Gen. (1885-86), 1-15; Leeuw. Cour. (4.5.1955). Klokslag. Rechtsgebied van stad of dorp, buiten de eigenlijke stads- of dorpskern.

De bewoners van de K.-slag werden wel uit- of buitenburen genoemd, tegenover de in- of binnenburen. Daar de kerk vanouds de plaats van het gerecht was, kan de uitdrukking K-slag wijzen op het ‘te merk en te kerk gaan’ bij een bepaalde kerk, wat de verplichting meebracht, bij ‘klokkleppinge’ te wapen te komen. Verschillende steden hadden, of maakten aanspraak op een X.-slag die delen van de omliggende grietenijen omvatte, wat tot vele jurisdictiegeschillen aanleiding gaf. zie Buurschap, Buitenburen.

Zie: Vr. F. xxxvi (1941), 102-130.

Klokstouwenland. Land van de kerk (kosterij), waarvan de koster de opbrengst kreeg. Hiervoor onderhield hij de touwen van de K. en luidde die. Er waren vroeger meer K.en en zij werden vaker geluid dan tegenwoordig. In de M.E. was de koster hulpgeestelijke. K.s-touwenland nog te Brantgum.

Zie: Fr. Plaknammen II, 78-81.

Kloksturen. Luiden van de K., waarbij de ene luider de grote K. in beweging brengt en de andere de kleine (‘stjûrklok’) zo luidt, dat een zgn. vierkante slag ontstaat, waarbij op het bam van de grote het bim van de kleine K. volgt. Het K.-sturen vereist kracht, oefening en scherp gehoor. Het aantal bekwame K.stuurders neemt af. Wordt vooral in de Wouden beoefend.