Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

KLEDERDRACHT

betekenis & definitie

Vrouwen. In de 15de eeuw zal de

K. geleken hebben op de Oostfr. van het ManningaTrachtenbuch, alleen eenvoudiger. Ook in de 16de eeuw waren de vrouwen eenvoudig gekleed. Fr. is, dat de punten van de witte hoofdmutsen onder de

kin zijn samengevoegd, terwijl ze in Holland vaak uitwijken. Corn. Kempius vertelt tegen 1600 over de oude K.

De 16de- en 17de-eeuwse portretten lichten niet in over de volksdracht, wel over die van de adel. Het portret van een zittende, breiende vrouw door de Harlinger schilder Foeke Stapert (Fr. Museum) uit ca. 1710 is de eerste beeltenis die inlicht over de nationale K. Het hoofd bedekt met een witte muts, waarvan een kanten strook als een luifel voor het hoofd uitsteekt. Onder de muts een smal oorijzer met kleine knoppen. De ontwikkeling van het oorijzer is bekend, die van de muts is veel minder regelmatig.

Het strookje kant van dit portret groeit uit tot een enorme luifel, de zgn. Duitse muts, die ca. 1790 op haar grootst is. Over deze muts had men vaak een strooien zonnehoed onder gevoerd met sits. Na 1800 maakt de Duitse muts plaats voor een lange, over schouders en rug afhangende muts, eveneens van Vlaamse kloskant. Deze muts wordt korter en bereikt c.a 1865 de laatste vorm met de diepe pijpvormig gesteven plooien van Rijselse kant.

In de 19de eeuw werden bij de hoofdtooi vaak met diamanten bezette sieraden gebruikt of op elke slaap één, de zgn. veren, en een grotere over het voorhoofd geplaatst (de voorhoofdnaald). Oorbellen, gouden broches en bloedkoralen met gouden slot komen veel voor; de zilveren beugeltassen, chatelaines, garenwinders houden het midden tussen sieraden en gebruiksvoorwerpen. De bij de hoofdtooi gedragen K. volgde meest de gewone mode, al bleven rok en jak met lange schort lang in gebruik. Vrouwen liepen niet altijd in volle pronk. Als huiselijke dracht werd het oorijzer zonder floddermuts gedragen, maar onder het oorijzer altijd twee mutsen, de onderste wit met kanten en gebreid strookje in de hals, waaronder het kort geknipte haar geheel verdween, en daarboven een zwart, vrouwen uit het volk droegen bij het werk wel op het hoofd gespelde doeken van geruite stof. Nu komen nog vrouwen voor met gebreide of gehaakte witte mutsen, zonder oorijzer. In de 18de eeuw droeg men boven de muts een hoge strooien hoed en na 1900 een kapothoedje van stijve zwarte crêpe met kralen en veren uit Parijs.

Deze ontwikkeling geldt voor de stedelijke burgerij en het platteland; de adel Meld zich meestal bij de algemene dracht. De volksdracht gaat nu verdwijnen. Als gelegehheidsdracht is het Fr. kostuum nog populair. Het was ook flatteus.

Zie: Emd. Jahrb. x, II (1893), 1-83; (N. Ottema) Cat. der portrettengalerij van Fr. klederdrachten... (1949); Fr. landb.bl. (23.12.1949); Repert., 320-321.

Mannen. De K. der mannen bestond in de 18de eeuw nog uit een steek of platte driekante hoed, een blauwgrijze of rood damasten hemdrok (vest) met zilveren knopen en een korte, over de heupen vallende jas. Volgens W. Dijkstra droegen de mannen geen das, maar een opstaande kraag over het hemd. De broek was kort en wijd (meest van manchester), op hoogtijdagen van laken en altijd zwart. Zwarte kousen, lage schoenen met gespen.

Overeenstemming met de Hindeloper K. Op een oude afbeelding (wrsch. tegen 1800) draagt de man een ronde, half hoge hoed met rand en lint, een witte das en lange jas, verder een korte, niet wijde broek, zie Hindeloopen.

Nieuw-Fries. Na W.O. II wordt door een groep belangstellenden uit verschillende kring een nieuwe Fr.

K. gepropageerd, vooral voor hoogtijden en voor volksdansen. Ontwerpster: J. Kars-Stienstra te Lwd. De K. is voor deze tijd, doch de hoofdtrekken zijn aan de oude ontleend.

Vrouwendracht, jak met hoge of punthals, lange of driekwart mouwen, en zesbaansrok; een bijna driehoekige tipdoek (vóór twee punten tot het middel, de achterste bijna tot het middel), half schortje. Tipdoek en schort van dezelfde stof, en op dezelfde manier versierd. Jak en rok van dezelfde stof, géén kunstzij of nylon. Er is feest-, middag- en werkdracht. Geen namaaksieraden: men denkt ook aan zilveren beugeltas en châtelaine in moderne vorm. De eerste volksdansgroep in volledige nieuwe dracht, was die uit Bergum. Ook het gezelschapTetman de Vries trad er in op.

Mannendracht: niet te wijde pofbroek, even over de knie, kort jasje zonder kraag en revers, even getailleerd, vóór gesloten met twee zilveren knopen op een steeltje; hooggesloten geborduurd vest, voor en achter van dezelfde stof, anders dan jasje en broek ; wit overhemd ; lange geborduurde das, breed gestrikt. Stoffen hoed met gleuf en niet te brede rand. w., A.; B., G. J. A.