Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

IJSELMEERVISSERIJ

betekenis & definitie

Na de afsluiting ontwikkelde de zoetwatervis zich voorspoedig, en daarmee de zoetwatervisserij. In en vlak na W.O. n waren de opbrengsten zeer hoog.

Ze namen sedert 1949 af: totale opbrengst 1947 ƒ 16 miljoen, 1949 ƒ 9-10 miljoen, 1956 ƒ 6,3 miljoen. Parallel nam de vissersvloot af van 857 schepen in 1950 tot 621 in 1955.

In Frl. nog 87: Lemmer 28, Staveren 9, Hindeloopen 2, Laaksum 7, Workum 3, Makkum 38. Vooral Laaksum en Makkum hebben moderne schepen.

Ze zijn gemerkt naar de gem., niet naar de plaats, dus op een Makkumer schuit staat W.O.N. (Wonseradeel). De IJ. wordt het hele jaar beoefend.

In de zomer vangt men meest aal, met aalkuil, hoekwant of fuiken. De aalkuil is een trechtervormig, over de bodem gesleept, net.

Aan de voorkant opengehouden door een paal, wordt het achter een motorschip gesleept. Bevestigd op zij van een zeilschip dat dwars op de windrichting ligt, wordt het daardoor meegetrokken.

Ook goedkope vis als spiering en pos, die als ‘nest’ naar de vismeelfabrieken gaat, vangt men met de kuil.

Het hoekwant is een lange lijn met korte dwarslijnen op vaste afstanden, waaraan een haak met aas, meest spiering.

Men laat het geheel een tijd op de bodem liggen. Eén visser kan per keer enkele tientallen kilometers hoekwant ‘schieten’.

Hier en daar past men fuiken toe. In de herfst trekt de geslachtsrijpe aal, paling, naar zee en concentreert zich langs de Afsluitdijk.

De vissers zetten nu langs de hele dijk honderden fuiken en maken vaak grote vangsten. Elk voorjaar, als de glasaaltjes uit zee het IJselmeer intrekken, vangt de visserijinspectie grote hoeveelheden te Komwerderzand, om ze in de Fr. en Hollandse binnenwateren uit te zetten.

De meeste paling gaat naar Makkum, in 1955 68 170 kg voor f 202 900. In de herfst, na de palingvangst, werpen de vissers zich op schubvis, meest snoekbaars en baars; eerst met staande netten en, als de vis door de winterkou traag wordt, met sleepnetten.

Een staand net is van linnen of nylon, ca. 1,5 m hoog en enkele honderden meters lang. Een vis die met zijn kop in een maas zwemt blijft achter de kieuwdeksels steken en is gevangen.

Sleepnetten worden tussen twee schepen verticaal door het water gesleept.

Ze bestaan uit drie lagen, het middelste is het eigenlijke net, de buitenste hebben wijdere mazen, maar helpen de vastlopende vis tegenhouden.

Een andere schubvis, de karper, wordt gevangen met de zegen, een langwerpig net, dat de vis als het ware omsingelt, en dan tegen ondiepte of oever opgehaald wordt. Naar verhouding vangt men in Frl. minder kuilaal en meer snoekbaars dan gemiddeld in het IJselmeer, terwijl de hoekwant- en fuikvisserij op aal van betekenis is. ‘Nest’ wordt in de Fr. havens zeer weinig aangevoerd.

In 1956 kwam in Lemmer voor ƒ 113 000 aan de afslag, te Staveren voor / 215000, te Makkum voor ƒ 315000. Aan snoekbaars en baars brachten de Fr. vissers voor ƒ 300000 binnen (1955).

Aan paling in Staveren voor / 53500 (1955), in Lemmer voor ƒ 37500 (1955), in Makkum voor / 251200 (1956). zie Vistuig, Waddenzeevisserij; Vistuig.