Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

HEERLIJKE RECHTEN

betekenis & definitie

Het leenrecht schoot in Frl. geen wortel. In 1504 verklaarde men, volgens Edo Jongema, aan George van Saksen: ‘De Friezen weten van geen leen.’ Zo was hier, anders dan in Groningen, ook geen sprake van H.r. over personen of goederen.

De Fr. adel leek minder belangrijk dan die van elders. Vandaar nu en dan de poging om zich ‘heer’ te noemen. Als Sicke van Dekema zich in 1608 ‘heere van Jellum’ noemt, wordt hij door Ged. Staten berispt. In diezelfde tijd noemt Foppe van Aitzema zich ‘Herr zu Lipperode, Silly und Aillsheim’, omdat hij boerderijen te Lioessens, Aalsum en Jislum bezat, en Frans van Donia te Munster (1643 e.v.) ‘heer tot Hinnema te Jelsum’.

Zie: Vr. F. VII, 379-394.