Eigenerfd geslacht uit Oostermeer, uitgestorven na 1600. Naam ging over op het nageslacht Van Houck H. (♱ 1606) en Arend Oedses.
Zoons o.a.: 1. Aercke, volmacht ten Landdage (1575 en 1624). Zijn tak bekleedde het grietmansambt in Smallingerland (1625-1795) en Achtkarspelen (1688-1795 en 1816-39) en stierf 1887 uit. Catharina (1764-1827), zuster van de laatste manlijke afstammeling, trouwde jan Minnema de With (1762-1820); hun nageslacht noemde zich Van H. de With (voor de jongere, niet-geadelde tak hersteld in 1929), terwijl hun dochter Maria (1803-1878) met Wiardus Willem Buma (1802-1873) huwde en de naam overbracht op twee van haar zoons, van wie een kinderloos stierf en de ander stichter was van een bloeiende tak Van H. Buma. 2. Meyert, wiens tak te Oostermeer bleef en in de 18de eeuw uitstierf. Zijn betachterkleinzoon was Ericus (16471710), burgemeester van Harlingen.
Zie: Stb. 1, 211; 11, 143; Ned. Leeuw XLI (1923), 7; Grafschriften 1, passim; v. d. Aa vi, 19; N.B.W. LX, 316-317; Sminia, Naamlijst, 87, 111-113; 142-144; id., Naamlijst (1816-51), 15; Andreae, Nalezing, 48; B. R. Veltman, Oostermeer (1924), 95.
—, Auck van (Oudega Smallingerland 1705-Menaldum 1781). Woonde als weduwe van Tsj. van Camstra op Orxmastate te Menaldum (1761-81), stond als zonderling bekend.
Zie: V.A. (1893), 96-106; De Weitsrop (1933), 10-13.