Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

GARDENIER

betekenis & definitie

(Fr.: gemier). Akkerbouwer met een arbeidsintensief bedrijf op kleine opp. (2 tot 5 ha), die speciale gewassen teelt, welke de bouwboer zo voordelig niet kan verbouwen.

De Fr. G. woont in hoofdzaak in de N.W.

Bouwstreek (Barradeel, Het Bildt, Menaldumadeel).Vóór 1750 verbouwden zij vooral kool, daarnaast vlas, uien (Berlikumer spek!), wortelen, grove groenten. Zij werden dan ook ‘kooltjers’ genoemd, tot de aardappelbouw hun aandacht opeiste, waarna zij hun aantal met vele ‘aardappelaars’ zagen toenemen. In de loop van de 19de eeuw specialiseerde de G. zich op vroege aardappelen. Aanvankelijk huurde hij vaak het land voor een jaar van een boer, in wiens vruchtwisseling aardappelen of vlas pasten, maar sinds ca. 1850 huurde de G. meer (voor vijf of zeven jaar) direct van de eigenaren van vrijgekomen boerderijen, die daardoor ‘uit elkaar’ raakten, maar meer huur deden, zie Tuinbouw.

Zie: Spahr van der Hoek, Fr. landb. 1, 646 e.v.