Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

DUINEN

betekenis & definitie

Heuvels van door de wind opgehoopt zand, zowel langs de kust (zee- of kust-D.) als in het binnenland (land-D., zandverstuivingen). Zee-D. treft men aan op de Waddeneilanden.

Door de ligging van de eilanden t.o.v. de heersende windrichting vormt het nieuwe duin zich hoofdzakelijk aan de westzijde. Door het ‘verhelen’ van zandbanken, die in de buitendelta's tussen de eilanden van W. naar O. opschuiven, komt aan de westzijde van de eilanden periodiek veel zand voor duinvorming beschikbaar.

Van Dieren maakte studie van het duinlandschap van Terschelling. Hij toonde o.a. aan, dat intensieve beweidinge.d. twee karakteristieke duinvormen heeft doen ontstaan, nl. parabool-D. in het westen en sikkel-D. in het oosten. Parabool- of hoefijzer-D. ontwikkelen zich uit windkuilen, die bijv. het gevolg kunnen zijn van beschadiging van het plantendek. Het duin verplaatst zich in de richting van de heersende wind.

Aan weerszijden blijven twee ‘staarten’ en daartussen een uitgewaaide vlakte (de ‘plakken’ van Terschelling), waar het grondwater het zand vasthoudt. In het paraboolduin zijn de invloeden van wind en vegetatie min of meer in evenwicht. Wordt de vegetatie geheel vernietigd, dan ontwikkelt zich een sikkelduin. De beide punten van de sikkel wijzen dan naar het oosten. Deze vorm komt vooral in het O. duinlandschap van Terschelling voor, door het intensievere gebruik dat de mens hier van de D. heeft gemaakt, zie Terschelling.

Zandverstuivingen heeft Frl. bij Appelscha, Bakkeveen en om de Schapenpoel bij Elslo. De opp. bestaat uit dekzand. Dit wordt gemakkelijk opnieuw door de wind bewogen als het plantendek wordt weggenomen, o.a. door plaggensteken. Deze zandverstuivingen zijn wrsch. uit historische tijd. BR., A.

Zie: J. W. van Dieren, Organogene Dünenbildung (1934). Duinbebossing. Op de Fr. Waddeneilanden is bijna ii 00 ha duinterrein bebost. De eerste proeven met aanleg van bos zijn op Ameland genomen. Hier werden in 1889 door Rijkswaterstaat in een duinpan grove dennen gezaaid. Op Vlieland is het oudste duinbos van 1903; op Terschelling en Schiermonnikoog van 1911.

Thans heeft Terschelling ca. 600 ha duinbos, Vlieland 290 ha, Ameland 140 ha en Schiermonnikoog 55 ha. Alle bos is staatseigendom: op Vlieland en Terschelling door Staatsbosbeheer aangelegd en door deze dienst beheerd, op Ameland door Rijkswaterstaat aangelegd, maar sedert 1954 door Staatsbosbeheer verzorgd, op Schiermonnikoog door de graaf von Bernstorff aangelegd, sedert 1945 eigendom van de staat, en in beheer bij de Dienst der Domeinen. Aan duinbebossing gaat in de regel een kostbare diepe grondbewerking vooraf om goede vochtvoorziening voor de jonge bomen te krijgen. Door wijlen houtvester P. Boodt is wel de ‘Terschellinger methode’ toegepast, waarbij iedere jonge den tegen een in water gedrenkte bolsterturf aan wordt geplant. Hierdoor heeft de boom in zijn jeugd een vochtreservoir.

Aanvankelijk is voor duinbebossing vooral naaldhout gebruikt. Nog zijn de Oostenrijkse en de Corsicaanse den de voornaamste boomsoorten. Daarnaast blijkt vooral op lagere, vochthoudende grond de sitkaspar het in de D. goed te doen. Maar naaldhout biedt onvoldoende weerstand aan de wind. Daarom worden thans aan de windzijde der bossen 10-20 m brede loofhoutsingels aangebracht. Bovendien wordt gestreefd naar gemengd bos waarin naast zwarte els, berk en esdoorn vooral ook de eik ruim plaats krijgt.

De ontwikkeling van duinbos is langzamer dan die van meer naar binnen gelegen bossen. Toch zijn in deze halve eeuw goede resultaten bereikt. Het eerste doel, het vastleggen van meer of minder verstuivende D., is bereikt. Het duinbos is echter meer dan schermbos. Het levert ook een bescheiden hoeveelheid hout voor de behoeften der eilandbewoners, zelfs meer dan op de eilanden kan worden afgezet. Het overtollige hout vindt de laatste tien jaar als mijn- en kisthout zijn bestemming, maar de grootste betekenis van het duinbos ligt wrsch. in de waarde die het heeft voor de recreatie.

De duinbossen op de Waddeneilanden zijn cultuurbossen, alleen door de taaie volharding van de mens tot ontwikkeling gekomen. Ze hebben voor de samenleving op de eilanden echter zo grote betekenis gekregen, dat ze voortaan als onmisbaar moeten worden beschouwd. VL., j.

Zie: P. Boodt, De bebossching op de Noordzee-eilanden, in: Ned. Boschbouw Tijdschr., jrg. 7 (1934).

Duinflora. De flora van de Waddeneilanden wordt gerekend tot het Waddendistrict (de Hollandse D. ten zuiden van Bergen vormen het Duindistrict). De Wadden-D. zijn nl. kalkarm, wat o.a. blijkt uit het ontbreken van soorten die in de Hollandse D. wel worden aangetroffen. Op de eilanden is onderling nog verschil in kalkgehalte: op Terschelling het laagst, op Schiermonnikoog het hoogst. De relatieve kalkrijkdom van dit eiland blijkt o.a. uit het talrijk voorkomen van het kleine orchideetje (op de andere eilanden ontbrekend).

Er zijn meer verschillen tussen de eilanden onderling. Op Schiermonnikoog vindt men de elders ontbrekende geoorde silene, ook een kalklievende plant, evenals de aldaar veel voorkomende duinruit en de zeer zeldzame gestippelde zegge. Ameland is nog het rijkst aan blauwe zeedistel ;Terschelling en Vlieland hebben veel lepeltjesheide, terwijl alleen op Vlieland het zonneroosje vrij veel voorkomt. Struiken dopheide zijn alleen op Schiermonnikoog zeldzaam, op de andere eilanden algemeen. Waar geen afslag is, groeit op de jonge D. biestarwegras, ook helm verschijnt spoedig. In de jonge D. met aanvoer van vers zand blijft helm algemeen, met zandhaver (ook vrij vaak Noordse helm), akkermelkdistel en zeeraket.

Zeewolfsmelk komt schaars voor. Achter de eerste D.-rij nemen deze soorten af door verminderde zandtoevoer. Men vindt daar bijv. teunisbloem, blauwe zeedistel en havikskruid. Nog verder van de kust krijgt men droge D., met op zonnige hellingen hondsviooltje, duinreigersbek, driekleurig viooltje, veel kleine, vaak roodvruchtige paardebloemen, kandelaartjes en muurpeper. De noordhellingen vertonen hier een geheel ander beeld door veel eikvarens (zelden ook maanvaren) en (vooral op Terschelling) kraaiheide. Wanneer in deze D. een laag vochtige humus is gevormd, komt er gauw een dicht struweel van duindoorn en kruipwilg.

Langs de randen treft men vaak rondbladig wintergroen en muggenorchis aan, en in het struweel soms allerlei rozensoorten. Vele van deze D. zijn bebost. Worden de bossen ouder, dan verschijnen daar opmerkelijke soorten: stekende wolfsklauw, dennenorchis, kleine keverorchis zijn er de laatste jaren gevonden. Duinvalleien tonen dikwijls fraaie begroeiing met kartelblad, parnassia, moeraswespenorchis en andere orchideeën, vlozegge. Soms staat er duinriet, waarin addertong en sturmia. Er zijn nog vrij veel valleien met knopbies en vele rus- en zeggesoorten.

Hiertussen ook wel soorten uit de kwelderflora. Vooral op Terschelling zijn nog duinmeertjes met pilvaren en oeverkruid. Om het belang van de duinflora voor de wetenschap zijn uitgestrekte gebieden tot reservaat verklaard. P., D. T. E. V. d.

Zie: V. Westhoff, The vegetation of dunes and saltmarshes (Utrecht 1047); V. de Vries, Vlieland (Leiden 1950); Ned. Kr. Arch., 46; V. Westhoff, Landschap-en plantengroei van Schiermonnikoog; Corr. Blad floristiek nr. 3.