ook: uitburen (Fr.: bûtebuorren, ûtbuorren), a. het deel van een stad dat buiten de stadsgracht lag, en dat tot de omliggende grietenij bleef behoren. Als de stad eigen jurisdictie kreeg, bleef die over de B. aan de grietenij.
Kerkelijk ressorteerden de B. onder de stad. De stad streefde ernaar de B. in te palmen en los te maken uit de grietenij.
Dat lukte, met of zonder strijd, haast overal; b. naam voor verspreide huizen buiten de bebouwde dorpskom (binnenburen). zie Buren.Zie: Vr. F. xxxvi (1941), 102-130.