Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

ARBEIDERSDORPEN

betekenis & definitie

(vroeger: heidedorpen). Bijzonder dorpstype in de Wouden met eertijds een bevolking van ‘arbeiders' en bedelaars of daarmee wel gelijkgestelde kleine ‘ondernemers’ (kleinveehandelaars, bezem- en boendermakers, stoelenmatters, liedjeszangers).

De A. zijn jonge nederzettingen (meest 18de of 19de-eeuws) op de heide of in het veen onder een ouder boerendorp, ontstaan a. als veenkolonie zonder kans op ontwikkeling door directe vorming van een middenstand (Houtigehage, Oudehornster Compagnie, Nijbeets);
b. als kolonie van ‘verdreven’ armlastigen, gevluchte misdadigers, maatschappelijk mislukten (Zwaagwesteinde, Twizelerheide);
c. als mengtype (Harkema-Opeinde).

De A. vormden in de 19de eeuw de ‘Arme Friese Heide’. De hoge criminaliteitscijfers van de Fr.'Wouden kwamen in de karakteristiekste der A. voor, waar het leven ongebonden was: eigen normen inzake vechten, moorden, brandstichten, stelen, bedelen, overspel, minachting voor de overheid, maar de solidariteit was groter dan in boerendorpen en er was een merkwaardige toegankelijkheid zowel voor primitief geloof en bijgeloof als voor principiële anti-kerkelijkheid. Antropologisch wijken de bewoners vaak af van de boerenbevolking. De maatschappelijke aanpassing van de A. is bevorderd door onderwijzers, predikanten en evangelisten en door de stijging van het welvaartspeil, veroorzaakt o.a. door een late middenstandsvorming (Haulerwijk, Jubbegaaster Compagnie), door de mollen- en bunzingjacht, door een in goede banen geleide handelsgeest (Zwaagwesteinde) en door de toegenomen arbeidsgelegenheid in grondwerk en industrie, waardoor de A. nu deels forensendorpen zijn. s Visscher, J. A.

Zie: K. Sikkema Sr. en K. Sikkema Jr., Zwaagwesteinde, het ventersdorp op de Friese heide (1954).