Encyclopedie van de Zaanstreek

Eindredactie Jan Pieter Woudt & Klaas Woudt (1991)

Gepubliceerd op 02-10-2020

Stoomkracht

betekenis & definitie

Aandrijfmiddel van machines; in de Zaanstreek stapten de industrieën in de tweede helft van de 19e eeuw massaal op stoomkracht over.

Het ontstaan van stoomfabrieken in de Zaanstreek Door de eeuwen heen heeft de mens geprobeerd om de spierkracht, nodig bij het in beweging krijgen van werktuigen, door andere krachten te vervangen. De meest voor de hand liggende manier was het gebruiken van dierkracht in de vorm van rosmolens, ossewagens en hondekarren.

De mens leerde echter ook de elementen wind, water, vuur en aarde te temmen en ze zo voor de beweging van zijn werktuigen en voertuigen te gebruiken. Stromend water werd eerst gebruikt om via waterwielen werktuigen aan te drijven. Later werd met behulp van turbines de energie van stromend water in arbeidsvermogen omgezet. De toepassing van windkracht beleefde waarschijnlijk haar hoogtepunt in de 18e eeuw in het winderige Noordhollandse land. Vuurmachines werden voor het eerst in Engeland in de 18e eeuw op kleine schaal toegepast. Het duurde bijna driekwart eeuw voor de vuurmachines, later stoommachines geheten, het gebruik van windkracht gingen verdringen.

In 1850 schreef het departement Wormerveer van de Maatschappij ter bevordering van de Nijverheid een prijsvraag uit om een moddermolen (baggermolen) op windkracht te ontwerpen. Velen zullen hierin een bewijs zien van de behoudzucht van de Zaanse industriëlen. Niets is minder waar. Drie bestuursleden van het departement hadden toen reeds een stoomfabriek of waren in voorbereiding van de bouw van zo’n fabriek.

Het algemene beeld van de 19e eeuw is dat van Jan Salie en Oom Stastok. De windmolen is daarin het symbool van romantisch conservatisme en de stoommachine het symbool van de vooruitgang.

Dit beeld blijkt niet te kloppen. Om deze bewering te staven wordt hier uitvoeriger ingegaan op het ontstaan van de stoommachine in Engeland. De eerste vuurmachines van Savery en Newcomen waren pompen om mijnen, waarin steenkool en erts gewonnen werden, droog te houden.

Aan het einde van de 18e eeuw waren er verschillende constructeurs die verbeterde vuurmachines maakten; de bekendste is James Watt. Hun verbeteringen leidden tot een sterk toegenomen rendement van het brandstofgebruik. Door het hanteren van een soort kamwielmechaniek of een krukas-as kon een heen-en-weer gaande beweging in een draaiende beweging worden omgezet.

De eerste toepassing van een vuurmachine voor de aandrijving van werktuigen was het oppompen van water naar molenvijvers van watermolens zodat die te allen tijde over voldoende water konden beschikken. Later kon de stoommachine zelf de centrale as van een fabriek aandrijven. Er was in Engeland aan het eind van de 18e eeuw al een uitgebreide textielindustrie ontstaan met behulp van waterkracht. Het gebruik van water stond echter steeds meer ter discussie. Er was een belangentegenstelling tussen de watermolenaars en de schippers. Er was water nodig voor de bevloering van akkers, voor de drinkwatervoorziening in de snel groeiende steden, en bovendien voor de industrie.

Stoomkracht bood fabrikanten een uitweg uit dit dilemma. Daarnaast werd de vestigingsplaats van fabrieken nu niet meer afhankelijk van snelstromend water. De vestigingsplaats werd nu bepaald door de beschikbaarheid van steenkool, goede aan- en afvoerwegen, de nabijheid van een markt of een grondstoffenhaven. Ook in Engeland zou het een halve eeuw gaan duren voor de meerderheid van de textielfabrieken van stoomkracht was voorzien. Tot ver in de 19e eeuw ging de ontwikkeling van de watermolentechniek door.

De fabriek was al ontstaan voor de invoering van de stoomkracht. Het waren werkplaatsen waar de watermolen de centrale krachtbron was voor spin- en weefmachines. Vroege toepassingen van de stoommachine vonden plaats in hoogovens voor het aandrijven van blaasbalgen en in mijnen voor het aandrijven van hijsmachines.

De stoommachine van James Watt werd door Fulton gebruikt om een boot voort te stuwen. De cylinder dreef via een balans een krukas met twee waterwielen aan. Deze methode was vanaf 1807 een groot succes. De scheepsstoommachine werd steeds verder ontwikkeld, maar tot het einde van de 19e eeuw werden er nog nieuwe zeegaande zeilschepen gebouwd, met name in Schotland en Engeland. Blijkbaar hadden beide vormen van voortstuwing hun eigen toepassingsgebied. De keuze om geen stoomvoortstuwing te gebruiken was vaak op rationele overwegingen gebaseerd.

Vanuit deze achtergrond kijken we nu naar de Nederlandse en Zaanse ontwikkeling.

In 1788 werd voor het eerst in Nederland een Newcomen stoommachine voor polderbemaling gebruikt. De eerste toepassing van stoom op grote schaal was bij de pompen voor het marine-droogdok in Hellevoetsluis. De eerste fabriek in Nederland met een stoommachine was een Schiedamse branderij in 1797. Pas in 1807 volgde bij een Amsterdamse koperpletterij de tweede fabrieksstoommachine. Door de Franse overheersing had Nederland een ernstige financiële en technische achterstand opgelopen. De Zaankanters hebben waarschijnlijk voor het eerst met stoom kennis gemaakt toen in 1816 het Engelse stoomschip (ss) ‘Defiance’ het IJ opstoomde.

De volgende kennismaking was in 1825. Door een overstroming van de Zuiderzee was de Wijde Wormer onder water komen te staan. Deze polder werd toen door drie verplaatsbare stoompompen drooggepompt. Vanaf 1827 werd er tussen Amsterdam en Zaandam een stooombootdienst onderhouden door het s.s. ➝ ‘Mercurius'. De eerste stoomfabriek in de Zaanstreek was de blauwselfabriek van ➝ Avis in Westzaan in 1833.

Toen het s.s. ‘Defiance’ voor het eerst het IJ opvoer was de Zaanstreek nog molengebied bij uitstek. Men telde 106 oliemolens met 323 arbeiders, 102 houtzaagmolens met 277 arbeiders, 27 wit-, grauw-, blauw- en basterd-papiermolens met 915 arbeiders, 44 pelmolens, 15 stijfselmakerijen, 11 snuifmolens, 11 verfmolensen en 3 blauwselfabrieken. In Assendelft was een zeildoekfabrikant met 100 arbeiders en in Krommenie waren 3 zeildoekfabrikanten met 525 arbeiders. De papiermolens en zeildoekfabrikanten behoorden tot de grootste werkgevers van Noord-Holland.

Een kwart eeuw later was er al veel veranderd. Assendelft had een hennepklopper met 12 arbeiders, een korenmolen met 2 arbeiders en een grauwpapiermolen met 14 man personeel. Er waren 8 zeildoekfabrikanten. De grootste was Buys de Bordes met 33 man en een stoomtuig om garen te drogen. Westzaan telde een molen waar chocolade, potas en blauwsel werd gemalen, 15 houtkunnen. En vervolgens kochten zij wat machines van de geliquideerde pellerij van Blans en begonnen als rijstpeller.

Dat de toepassing van stoom alleen, de Zaanse fabrikanten niet kon redden, blijkt uit voorbeelden van Avis die in 1855 zijn stoommachine weer verruilde voor een windmolen en van Van Gelder Schoute & Comp. die ook na een aantal jaren hun stoompapiermolen 'Het Fortuin’ weer als windmolen in bedrijf moesten brengen. Ook uit het buitenland zijn gevallen bekend waar de toepassing van stoom bij grootschalige projecten weer door de traditionele technieken moest worden vervangen.

In de eerste helft van de 19e eeuw was armoede de oorzaak van een krimpende binnenlandse markt en daarnaast een teruglopende export door protectionistische zaagmolens, een stoomlakmoesfabriek die met wind nog blauwsel maalde, een mosterdmolen, een mosterd-schelpzandmolen, 4 oliemolens, 3 papiermolens en een pelmolen. Wormer telde 15 oliemolens, 1 papiermolen, 6 verfmolens, 1 zaagmolen en

1 trasmolen. Zaandam had 48 houtzaagmolens, 29 pelmolens, 26 oliemolens, 3 korenmolens, 1 mosterdmolen, 1 papiermolen en 1 snuifmolen. Er was ook een boekweitrosmolen.

Zaandijk had 6 oliemolens, 5 windpapiermolens en een stoompapierfabriek, een korenmolen, een pelmolen, een krijtmolen en drie verfmolens.

Vier jaar na deze telling, in 1847 waren er in heel Nederland 249 stoomfabrieken; waarvan drie in de Zaanstreek.

Vijftien jaar later was het beeld verder gewijzigd.

Assendelft telde toen 306 thuiswerkers als spinners en 360 als zeildoekwevers. Er werkten in deze plaats 2 oliemolens, 2 papiermolens en 1 verfmolen.

Jisp had 2 verfmolens.

Koog had 10 oliemolens, 7 pelmolens, 4 zaagmolens, 3 verfmolens, een loodwitmolen, een grauwpapiermolen, een korenmolen en 3 stijfselmakerijen. Westzaan had een lakmoes- en blauwselfabriek (nu zonder stoom!), 1 chocolade-, bergblauw- en potasmolen, 5 oliemolens, 3 pelmolens, 1 korenmolen, 3 papiermolens,

2 trasmolens en 15 zaagmolens.

Wormer had 14 oliemolens, waarvan een op stoom, 1 stoompapierfabriek, 5 verfmolens en een houtzaagmolen.

Wormerveer had 15 oliemolens, waarvan een op stoom, 4 papiermolens, 2 zaagmolens, 1 pelmolen, drie weedasmolens, koren- en pelmolen, 2 chocoladefabrieken (molens) en 1 blauwselfabriek.

Zaandam had 86 zaagmolens, 61 oliemolens, 31 pelmolens, 9 verfmolens, 3 snuifmolens en 5 korenmolens in bedrijf.

Zaandijk was zijn stoompapierfabriek weer kwijt en telde 4 windpapiermolens, 2 verfmolens, 8 oliemolens, 1 pelmolen en 1 korenmolen. Uit deze cijfers blijkt dat de windmolen zich had kunnen handhaven in de olieslagerij, de houtzagerij en de pellerij. In de papiermakerij had de windmolen het pleit verloren. Amsterdam en Haarlem hadden inmiddels grote bedrijven binnen hun grenzen. Na de Belgische afscheiding waren er grote textielbedrijven uit het zuiden naar Haarlem gelokt. In Amsterdam stonden de grote machinefabrieken van Paul van Vlissingen en Dudok van Heel.

Deze bedrijven hadden geprofiteerd van de nijverheidspolitiek van Koning Willem I. Verder waren er in Amsterdam stoomrijstpellerijen en diamantslijperijen die tot de grote bedrijven gerekend konden worden.

In de eerste helft van de 19e eeuw kwamen er geen andersoortige bedrijven bij de reeds meer dan een eeuw bestaande. Deze industrie, gebaseerd op windkracht, handhaafde zich in de meeste gevallen. Alleen de papierindustrie dreigde ten onder te gaan door de sterke concurrentie van stoompapierfabrieken elders. De houtzaagmolens, pelmolens en oliemolens moesten concurreren met watermolens. Zij bleven hun eeuwenoude voordelen behouden van de korte afstand tot de zeehaven Amsterdam waar grondstoffen werden aangevoerd en eindprodukten werden verscheept en de nabijheid tot hun markt in de Hollandse steden.

Een ondernemer kon soms uit verschillende manieren van produceren kiezen. Tussen oude en nieuwe produktiewijze was aanvankelijk vaak geen kostprijsverschil. Veel ondernemersbeslissingen waren gebaseerd op giswerk. Zelfs na de Eerste Wereldoorlog begon het directiejournaal van Gebrs. Laan met de opmerking dat als anderen geld konden verdienen met rijst pellen, zij dat ook moesten kunnen. En vervolgens kochten zij wat machines van de geliquideerde pellerij van Blans en begonnen als rijstpeller.

Dat de toepassing van stoom alleen, de Zaanse fabrikanten niet kon redden, blijkt uit voorbeelden van Avis die in 1855 zijn stoommachine weer verruilde voor een windmolen en van Van Gelder Schoute & Comp., die ook na een aantal jaren hun stoompapiermolen 'Het Fortuin’ weer als windmolen in bedrijf moesten brengen. Ook uit het buitenland zijn gevallen bekend waar de toepassing van stoom bij grootschalige projecten weer door de traditionele technieken moest worden vervangen.

In de eerste helft van de 19e eeuw was armoede de oorzaak van een krimpende binnenlandse markt en daarnaast een teruglopende export door protectionistische maatregelen. Alleen door beschermende maatregelen van de eigen overheid lukte het in de machine- en textielnijverheid om tot industriële vernieuwing te komen. In de tweede helft van de 19e eeuw sloeg de conjunctuur om en de Zaanse industrie heeft daar ruimschoots van kunnen profiteren.

Hierbij speelde de stoommachine een grote rol. De machine was sterker en betrouwbaarder geworden. De steenkool daalde in prijs door verbeterde transportmogelijkheden. Er kwamen meer leveranciers van stoommachines en ketels die daardoor in aanschaf goedkoper werden. Ondernemers kregen een grotere keus om te bepalen welke krachtbron hun werktuigen zou moeten aandrijven.

In de eerste helft van de 19e eeuw was het vermogen van een stoommachine vaak maar weinig groter dan dat van een windmolen. In de tweede helft van die eeuw werd het stoomvermogen wel al honder maal groter dan dat van de windmolen.

Stoomkracht maakte een langere produktietïjd mogelijk, waardoor de totale produktie steeg. Zorg was wel daar een markt voor te vinden. De ondernemer hoefde echter weer minder op voorraad te produceren. Daarnaast waren de investeringen, de loonkosten, de reparatiekosten en de brandstofkosten in totaal hoger dan bij een windmolen.

Zaanse fabrikanten waren bijna allemaal koopman-fabrikant; met name in de pellerij en de olieslagerij. Hun kapitaal zat vooral in de voorraden. Het veredelingsproces van de ruwe grondstoffen was in feite eenvoudig.

De investeringskosten waren beduidend minder dan de kosten van voorraden.

Tussen 1870 en 1880 kwam er in de Zaanstreek een groot aantal stoomhoutzagerijen en stoomrijstpellerijen bij. In de olieslagerij duurde de omschakeling naar stoom langer; in 1900 waren er nog 17 windoliemolens in bedrijf. In 1880 waren er naast 69 windzaagmolens, 17 stoomzagerijen in bedrijf. In 1900 waren er 25 stoomzagerijen en nog 20 houtzaagmolens.

Tot de Eerste Wereldoorlog ging de ontwikkeling snel. Uit de Wormer stoompapierfabriek ‘De Eendracht’ groeide het Van Gelder Zonen-concern met verschillende vestigingen in Nederland. Wessanen & Laan had voor 1914 een grote stoommeelfabriek, een grote stoomolieslagerij en een grote stoomrijstpellerij. Bloemendaal & Laan had een grote stoomrijstpellerij en een olieslagerij. Verder waren in Zaandam grote stoomrijstpellerijen van Blans en van Kamphuys. Verkade was voor de eeuwwisseling de grootste werkgever van Zaandam.

Het complex van de olieslagerijen van Prins in Wormer kon ook tot de grote bedrijven worden gerekend. In die jaren voor de Eerste Wereldoorlog waren bijna alle grote Zaanse stoombedrijven voortzettingen van de bestaande eeuwenoude industrieën; alleen de rijstpellerij had de gortpellerij grotendeels verdrongen. Nieuwkomers waren de gasfabrieken, een kleine zoutziederij, de artillerie-inrichting, de scheepswerf ‘Conrad', de blikfabrieken en de waxinefabriek van Verkade. De linoleumfabriek kan gedeeltelijk worden beschouwd als een verlengstuk van de olieslagerij. De firma Van Gelder Schoute & Comp. ging stoompapier maken omdat hun handgeschepte papier niet meer kon concurreren met het buitenlandse 'stoompapier'. Dit papier werd machinaal vervaardigd op de langzeefpapiermachine.

Deze machine was in combinatie met een watermolen ontworpen, maar functioneerde met een stoommachine pas helemaal goed. Als gevolg was de papierfabricage van een discontinu tot een continu proces omgevormd. In de andere Zaanse stoomfabrieken dreef de stoommachine al die werktuigen aan die voorheen door de windmolen werden bediend, maalstenen, pelstenen, kollerstenen, stampers, zaagramen, enzovoort. Toen de stoommachine eenmaal was ingeburgerd, kwamen er speciaal voor die krachtbron ontworpen werktuigen zoals: hydraulische oliepersen, walsen voor de hoogmeelmaalderij, snelzaagramen, enzovoort. Vijfentwintig jaar nadat Prins zijn stoomoliefabriek ‘De Liefde’ in gebruik had genomen met een hei-installatie, bouwde hij een nieuwe fabriek ‘De Visser' met hydraulische persen. Toen Wessanen & Laan in 1861 de stoommeelfabriek ‘De Vlijt’ in gebruik nam, had deze gewone maalstenen. In 1878 begon men met de ‘hoogmaalderij’ met walsen.

In de jaren voor de Eerste Wereldoorlog bereikte de toepassing van de stoommachine als centrale krachtbron in fabrieken zijn hoogtepunt. In 1911 echter was Van Gelder Zonen al met de bouw van een eigen elektriciteitscentrale met stoomturbines begonnen. Twee jaar eerder had men voor het eerst een papiermachine door een elektromotor aangedreven en al zo’n 15 jaar daarvoor was men begonnen met stroomopwekking voor verlichtingsdoeleinden. In 1915 werd de elektriciteitsmaatschappij Zaanland opgericht en men kon in de Zaanstreek stroom betrekken van de PEN-centrale te Bloemendaal of van de Centrale Hemweg in Amsterdam.

Hoewel het merendeel van de stoommachines in de Zaanstreek geen groter vermogen had dan 25 pk, en dus niet veel krachtiger dan een windmolen, waren er voor de Eerste Wereldoorlog een groot aantal stoominstallaties in de Zaanstreek.

Ter illustratie volgt hieronder een overzicht van de bedrijven met een krachtinstallatie van minimaal 100 pk in het jaar 1913. (sm = stoommachine, em = elektromotor) Zaandam: Olieslagerij Wilhelmina van J. Huysman, sm 100 pk, em 14 pk; nv Nederlandse Meubel en Houtwarenfabriek, sm 200 pk, em 10 pk; stoomzagerij De Vlijt’ van fa. Van Doesburg & Co, sm 200 pk; stoomzagerij ‘De Engel’ van fa. E. van de Stadt & Zonen, sm 180 pk, ruwe oliemotor 6 pk; zagerij en schaverij ‘De Twee Gebroeders', 3 sm's totaal 500 pk; zagerij en schaverij ‘De Tijdgeest' van Van Wessem & Co. 2 sm’s, 1 elektrodynamo en 3 gasmotoren totaal 200 pk; houtzagerij ‘Czaar Peter’ van fa. P. de Lange Cz, 2 sm’s 250/70 pk; houtzagerij ‘De Veldlust’. van J.

Dekker, 1 sm, 1 elektrodynamo en 2 em’s totaal 300 pk; stoomzagerij ‘De Zwarte Bruinvis’ van G. Kamphuijs & Zonen, 1 sm met dynamo 150 pk; stoomzagerij‘De Onderneming' van nv v/h H. Simonsz & Zn, 1 sm met dynamo 150 pk; houtzagerij ‘De Veldvlieger’, van fa. Wed. Stadlander & Middelhoven, sm 280 pk; stoomgortpellerij ‘Rozenbloem’ van Gebr Dekker, sm 185 pk; brood-, koek en beschuitfabriek ‘De Ruyter' van fa.Verkade & Co., 3 sm’s en 2 em’s, totaal 150 pk; gortpellerij ‘Alkmaar' van nv v/h J. Zwaardemaker Hz.. sm 300 pk; rijstpellerij ‘Birma’ van fa.

K. Blans, sm 350 pk en 3 gasmotoren totaal 80 pk: rijstpellerij ‘Phenix' van fa. C. Kamphuijs 2 sm's 200 pk. Daarnaast waren er in Zaandam nog 76 bedrijven met stoommachines, gasmotoren, olie- of petroleummotoren van minder dan 100 pk. Ook waren er nog 48 windmolens, waarvan vier een andere krachtbron erbij hadden.

Koog: nv stijfselfabriek 'De Bijenkorf’ v/h M.K. Honig, 3 sm's 300 pk en 2 bronsmotoren 13 pk; olieslagerij ‘De Zaan' van T. Duyvis Iz, sm 120 pk: machinefabriek ‘Twente' van P.M. Duyvis & Co, sm 150 pk; olieslagerij ‘De Kroon’ van C. Honig & Zn, sm 150 pk; cacaopoederfabriek ‘Hollandia’ van fa. Kamphuijs & Oly. sm 250 pk.

Zaandijk: Geen grote krachtbronnen aanwezig, wel 21 kleinere.

Wormerveer: Olieslagerij ‘De Tijd’ en meelfabriek ‘De Vlijt' van Wessanen & Laan, 3 sm’s 1600 pk; olieslagerij ‘De Toekomst’ van Bloemendaal & Laan, sm 300 pk; olieslagerij ‘De Vrede' van P.H. Kaars Sijpesteijn, sm 110 pk; olieslagerij ‘De Engel' van Crok & Laan, 2 sm's 160 pk; chocolade- en cacaofabriek ‘De Ruijter’ van W J. Boon & Co, 2 sm's 790 pk; chocolade-en cacaofabriek ‘De Arend' van nv v/h J. Pette Hzn , sm 265 pk; chocolade- en cacaofabriek ‘De Zaanstroom' van Erve H. de Jong, 2 sm’s 580 pk; rijstpellerij ‘Java' van nv A. Vis, 2 sm’s 400 pk.

Wormer: Papierfabriek ‘De Eendracht’ van Van Gelder Zonen, stoomturbine 1500 pk, sm 960 pk, dieselmotor 200 pk, 70 dynamo’s en em's.; Veekoeken- en oliefabriek ‘De Liefde’ van fa. Jan Prins. 2 sm’s 280 pk; rijstpellerij ‘De Unie' van Wessanen & Laan, 2 sm’s 1300 pk: rijstpellerij ‘Hollandia’ van Bloemendaal & Laan, 2 sm's 1000 pk; nv. Kon.pellerij ‘De Mercurius’ v/h Gebr. Laan gerstpellerij’, 2 sm's 650 pk.

Westzaan: Cacaofabriek ‘De Paradijsvogel’ van fa.D & M. Grootes, sm 300 pk. Krommenie: Geen grote stoominstallaties; wel talloze gas-, olie- en elektromotoren en enige kleinere sm's.

Deze bovenstaande geschetste toestand in het jaar 1913 kan gelden als het hoogtepunt van de stoommachine als centrale krachtbron van fabrieken. Snel daarna werd hij verdrongen door elektromotoren. Toen in het begin van de jaren '80 het 'ketelhuis', de elektrische centrale, van de papierfabriek 'De Eendracht’ in Wormer werd gesloopt, was de cirkel gesloten. De Eendracht was de eerste succesvolle stoomfabriek in de Zaanstreek en de laatste die zijn eigen stoomaandrijving kwijt raakte.

Zie ook: ➝ Economische geschiedenis 3.1.3.

J. Kingma.

Literatuur:

G. Bollen en A. Nijboer, De omschakeling van windkracht op stoomkracht in een viertal traditionele Zaanse windindustrieen. 1850-1914, een bijdrage tot de geschiedenis van de industrialisatie in Nederland, afstudeerscriptie. Utrecht: J. Kingma, De introductie van de stoommachine in de Zaanstreek, Industriële Archeologie 21 (1986), 151-166; H. Lintsen. Stoom als symbool van de industriële revolutie, Jaarboek voor de geschiedenis van bedrijf en techniek, 5e deel, blz 337-353, Utrecht 1988.