Sinds 1981 de naamgeving van de Reinigingsdienst van de gemeente Zaanstad, aanvankelijk Reinigings- en Ontsmettingsdienst en later Dienst Reiniging, Milieuhygiëne en Centraal Vervoer geheten.
De dienst is verdeeld in drie hoofdafdelingen, te weten: Afvalstoffen en Transport, Milieu en Algemene Zaken.
Onder de hoofdafdeling Afvalstoffen en Transport vallen de onderafdelingen Reiniging, Centraal Vervoer en Vuilverbranding. Onder de hoofdafdeling Milieu vallen de onderafdelingen Milieuhygiëne en Ecologie en onder de hoofdafdeling Algemene Zaken vallen de onderafdelingen Beleidszaken, Financiële Administratie en Interne Zaken.
In het navolgende artikel worden de voor de burgers zichtbare activiteiten van de dienst beschreven, te weten: Afvalstoffen en Transport en Milieu Als onderdeel van de Dienst Milieubeheer is de Reinigingsdienst belast met het ophalen en verwerken van afvalstoffen, het reinigen van straten, straatkolken en riolen, het legen van septictanks. het verwerken van klein chemisch afval en de gladheidsbestrijding.
In 1881 trok de voormalige gemeente Zaandam de taak van het ophalen van 'asch, vuilnisch en tonnen' en de ontsmetting van personen en roerende en onroerende goederen tot zich en richtte de Reinigingsdienst op. Dit werd later door de overige Zaangemeenten nagevolgd.
Voordat de gemeente Zaandam de reiniging in eigen beheer nam, was deze in pacht gegeven aan particulieren. Vooral de sociaal en lichamelijk zwakkeren speelden daarin een belangrijke rol. De pacht bracht voor deze groep inkomsten met zich mee via de produkten die uit de afvalstoffen werden gehaald.
In de eerste decennia van haar bestaan bestonden de hoofdtaken van de Reinigingsdienst uit het ophalen van faecaliëntonnen en het uitvoeren van ontsmettingen. Bijna een eeuw lang hebben de faecaliëntonnen dienst gedaan in de Zaanstreek. In 1979 werd de laatste ton op het Bouwmanspad te Zaandam weggehaald.
Ten opzichte van de meeste overige gemeenten in Nederland bleef de Zaanstreek lang ongerioleerd. Weliswaar werden de meeste woningen in woonwijken vanaf de jaren '50 wel gerioleerd, maar lozing vond steeds plaats op de in of nabij de wijken aanwezige sloten.
Bij verspreide bebouwing stond er een ‘hoisie' direct op de sloot of werd een ton gebruikt. Op deze manier werd dankbaar gebruik gemaakt van het reinigend vermogen van het vele oppervlaktewater in de streek. Lange tijd werden de faecaliën ook wel ‘beer’ genoemd omgezet tot compost die in de landbouw werd afgezet, alhoewel dat blijkens het jaarverslag van de dienst uit 1884 stagneerde: ‘Vergeleken met 1883 is de ontvangst beter geweest, en zou nog veel aanzienlijker geweest zijn, zoo in het najaar de verzending geregeld had doorgegaan, doch door den goedkoopen prijs der aardappelen en granen, hadden vele landbouwers voor al nog geene contante gelden tot aankoop van compost, zoodat er ultimo December in voorraad was ruim 600 m3 die tegen fl. 2,50 de m3 gerekend, eene waarde vertegenwoordigde van fl. 1500,-. De prijzen der beer varieerden van fl. 3,tot fl. 1,50 per stére (m3) naarmate de landbouw behoefte aan deze stoffen had.'
Vanuit de specifieke Zaanse omstandigheden, namelijk de aanwezigheid van veel water waarop geloosd kon worden en een veelal goede afzet van compost en beer, is het niet verwonderlijk dat pas laat tot afdoende riolering van de Zaanstreek werd overgegaan. Bij de aanleg van de zogenoemde diepriolering (van 1960 af) leverde het al aanwezige rioolstelsel in de woonwijken een complicatie op. De stromingsrichting van het afvalwater moest omdraaien: niet meer naar de sloot, maar naar de centrale riolering. Om dit te bereiken moesten drempels in de uitmondingen van de riolering van de sloot gemaakt worden. Belangrijk nadeel daarvan was dat het laatste deel voor de drempels als een bezinkbak voor vaste deeltjes ging werken en er aldus nogal wat stankbezwaar kon optreden. Ontsmettingen en dergelijke behoorden tot het midden van de jaren '30 eveneens tot de hoofdtaken van de reinigingsdienst.
Ontsmettingen (het ontdoen van woningen van wandluizen) werden bijna wekelijks uitgevoerd met blauwzuurgas. Woning- en schoollokaalontsmettingen wegens infectieziekten geschiedden eveneens regelmatig. Goederen-ontsmettingen wegens typhus. roodvonk, encephalitis, tuberculose en dergelijke werden tot het midden van de jaren '30 uitgevoerd.
Het personeelsbeleid van de beginjaren verschilt sterk van het huidige. Het verslag van 1882 laat daarover geen misverstand bestaan. Een citaat: 'Niet minder dan vijf werklieden moesten dit jaar worden ontslagen, twee wegens diefstal, twee wegens dronkenschap en één wegens brutaliteit. Schorsing was slechts een enkele maal nodig, terwijl ook beboeting slechts enkele keeren behoefde toegepast te worden. Over 't geheel heeft het gehalte van 't personeel gedurende dit jaar aanvankelijk gewonnen: oude, bijna versleten krachten werden door jeugdiger, vlugger en sterker werklieden vervangen.'
Lange tijd vormde het ophalen en verwerken van ‘asch en vuilnis' noch kwantitatief noch kwalitatief een probleem in de Zaanstreek. Vuilnis was er weinig. Het ontstane afval werd door de mensen zelf in de kachels verstookt. En as uit de kachels kon prima gebruikt worden als ophoogmateriaal in de voortdurende strijd tegen bodemverzakkingen. Het personeelsbestand van 1884 illustreert dat: 'Het vaste personeel heeft geene verandering ondergaan, als dat hetzelfde is vermeerderd met 4 man, noodig geworden door uitbreiding van het tonnenstelsel, en er is een baggerman aangesteld tot uitbaggeren van de koppen der slooten en voor kroozen. Het personeel bestaat thans uit: 1 Beltwerker, 3 Aschophalers, 15 Privaattonnen-verwisselaars, 1 Aschwerkeren Sorteerder, 1 Straatveger en Urinoirreiniger, 1 Timmerman, tevens voor diverse werkzaamheden, 1 BaggermanKroozeren div. werkz., 1 Haler van besmette priv. tonnen en div. werkz.
Het weekloon bedraagt thans fl. 7,-. Voor halfloon wegens ziekte is betaald fl. 100.50.' Geleidelijk veranderde de samenstelling van het opgehaalde huisvuil. De hoeveelheid werd te groot om in de eigen kachel te verstoken. Plastics deden hun intrede evenals verpakkingen en afsluitingen van blik en dergelijke. Uiteindelijk heeft het gebruik van aardgas een eind gemaakt aan die kleinschalige verbranding van afvalstoffen.
Door deze veranderingen werd de noodzaak tot het gebruik van stortplaatsen (vuilnisbelten) steeds groter, niet in de laatste plaats vanwege de toename van industrie-afval: verpakkingen, emballage, maar ook procesresten. Lange tijd is vuilnis in de Zaanstreek evenwel nog op grote schaal toegepast als ophoogmateriaal, materiaal voor spuitkades enzovoort. Verbrandbaar materiaal uit de industrie is jarenlang op percelen in het Westzijderveld verbrand.
Aanvankelijk werden de vuilnisbelten na verloop van tijd ontgraven. Ook dit materiaal is voor ophogingen gebruikt, waarop in sommige gevallen uiteindelijk woonwijken zijn gebouwd. Later werd dit gestaakt omdat er te veel onverteerbare stoffen in het afval zaten. Overal in de Zaanstreek ontstonden zo in de loop der tijd stortplaatsen. Het besef dat deze belten later een bron van verontreinigingen zouden blijken te zijn, bestond toen niet. Vandaar dat veelal in het oppervlakte- of grondwater zonder enige beschermende voorziening werd gestort.
Tegen het einde van de jaren '50 besefte de gemeente Zaandam dat met deze wijze van verwerking niet kon worden doorgegaan. In 1962 werd een compostfabriek op het terrein aan de Westzanerdijk in gebruik genomen. Kenmerk was dat handmatig en mechanisch een scheiding tot stand werd gebracht tussen wel en niet verteerbare delen. Het organisch materiaal werd op open terrein gecomposteerd en via de VAM afgezet. Echt geslaagd kon men de fabriek niet noemen. Talloze mechanische problemen ontstonden.
Vooral kroonkurken bleken een bijzonder verstorende factor. Ook de compostafzet stagneerde steeds meer, enerzijds vanwege een matige kwaliteit, anderzijds door de concurrentie met andere bemestingsprodukten. In 1974 draaide de compostfabriek nog incidenteel en in 1975 werd de installatie gesloopt.
In de nadagen van de compostinstallatie ontspon zich eerst in de gemeenteraad van Zaandam en later in het Ontwikkelingsschap een discussie over de toekomstige verwerking van afvalstoffen, waarbij de aandacht zich concentreerde op verbranding. Lange tijd bleef de vraag waar een dergelijke installatie moest komen: in Zaandam, in Krommenie, aansluiting zoeken bij Amsterdam, langs bevaarbaar water of aan de spoorlijn. Uiteindelijk werd het terrein op de hoek van het Noordzeekanaal en Zijkanaal G. als locatie gekozen. Dat het terrein aan open water grenst moet uiteindeli|k als gelegenheidsargument worden beschouwd.
In 1973 werd voor een geraamd bedrag van ca. ƒ 13.5 mln. met de bouw gestart. De installatie werd op 10 juni 1976 door de toenmalige minister van milieuhygiëne. Mevrouw I. Vorrink. in gebruik gesteld. Uiteindelijk heeft de afvalverbrandingsinstallatie (AVI) aanvankelijk vuilverbrandingsinstallatie (VVI) genaamd ongeveer 26 miljoen gulden gekost.
In de situering en verdere uitwerking van de installatie was geen rekening gehouden met de ontsluiting via het water. Aldus werd het merendeel van de afvalstoffen aangevoerd via de Westzanerdijk’ totdat mede op aandringen en acties van bewoners de Hoofdtocht werd aangelegd. Bij herberekeningen van de te verwachten aanvoer op de AVI bleek al in 1974 dat deze slechts 40 à 50% bedroeg van de beschikbare capaciteit. Er werden bestuurlijke contacten gelegd met de IJmondgemeenten om die overcapaciteit en het daarmee dreigende financiële debacle te voorkomen. In een comfortabele onderhandelingspositie bedongen de IJmondgemeenten een verbrandingsprijs waarbij eenzijdig de financiële risico's bij de gemeente Zaanstad werden gelegd. Toen de IJmond in 1978 aansloot tegen een prijs van ƒ 37.50 per ton, bedroeg de prijs voor de burgers van Zaanstad al ruim ƒ 50 per ton.
In de later volgende jaren werd het verschil groter. Toen de gemeente Zaanstad zich voor grote bezuinigingen geplaatst zag. onder meer als gevolg van een verminderende uitkering uit het gemeentefonds, was dat aanleiding om via de provincie Noord-Holland te proberen de gemeenschappelijke regeling met de IJmondgemeenten open te breken. Pas in 1988 werden de onderhandelingen positief afgesloten. Vanaf die tijd was er sprake van een echt gemeenschappelijke exploitatie van de AVI, waartoe de installatie uit de dienst Milieubeheer werd losgehaakt. Om de onderbezetting zoveel mogelijk te beperken is in 1978 en 1979 afval vanuit de regio Zuid-Kennemerland geaccepteerd. Omdat de IJmondgemeenten vanaf oktober 1978 hun huishoudelijk afval aanleverden op de AVI en er in 1979 nog gewerkt werd in een vijfdaagse bedrijfsweek, was de installatie in 1979 tijdelijk overbezet.
Deze overbezetting was aanleiding om de hoeveelheid afval die niet verbrand kon worden te storten op de stortplaats aan de Westzanerdijk. Deze hernieuwde activiteiten op de stortplaats waren voor de bewoners van de Westzanerdijk aanleiding een kort geding tegen de gemeente aan te spannen. Na een bezoek aan de stortplaats oordeelde de president van de rechtbank in Haarlem, dat er bij capaciteitsproblemen bij de AVI gestort mocht worden, indien een andere verwerking niet mogelijk bleek. Na het gereed komen van het VAM-overslagstation in Haarlem is dikwijls afval uit IJmond en Zaanstad naar de VAM afgevoerd.
In 1983 bleek een grondige reparatie van de schoorsteen noodzakelijk omdat er in de gemetselde binnenpijp scheuren waren ontstaan. Door deze scheuren waren verbrandingsgassen in contact gekomen met de betonnen buitenschacht. Condensatie van de zoutzuur bevattende rookgassen op het beton had geleid tot aantasting van de consoles en van de binnenwand van de betonschacht. De oorzaak van de scheuren bleek terug te voeren op een koolmonoxyde-explosie.
Tijdens de reparatie kon de AVI in bedrijf blijven doordat gebruik gemaakt werd van een stalen noodschoorsteen, die aanmerkelijk korter was dan de echte schoorsteen. Omdat de diameter van deze noodschoorsteen kleiner was. liep de capaciteit van de ovens terug. Kort na het herstel van de schoorsteen raakte een E-filter oververhit, waardoor een oven 3 tot 4 maanden buiten bedrijf raakte. Tijdens deze reparatieperiode kon niet de gehele hoeveelheid afval worden verwerkt. Afvoer van het surplus vond voornamelijk plaats naar de stortplaats Westwoud van het Samenwerkingsorgaan West-Friesland. Met de AVI in Amsterdam-Noord werden afspraken gemaakt voor wederzijdse bijstand; verrekening van kosten bleef achterwege totdat in onderlinge overeenstemming werd besloten het saldo tegen betaling van het geldende tarief af te rekenen.
In 1990 werd de AVI buiten bedrijf gesteld. Bij het afkoelen van de rook uit de vuilverbrandingsinstallatie bleek zich dioxine te vormen, die neersloeg op het land rondom de AVI. Koeien kregen deze dioxine via het grazen binnen, en vervolgens kwam het in de melk terecht. In melk uit de omgeving van de AVI bleek zich twee keer de toegestane hoeveelheid van dioxine te bevinden. Vrijwel onmiddellijk werd besloten tot sluiting van de AVI. De gedupeerde boeren kondigden aan een schadevergoeding te gaan claimen.
Het droge huisafval ging na de sluiting van de AVI (20 april 1990) naar een Amsterdams →vuilverwerkingsbedrijf, het natte afval ging naar Halfweg om tot compost te worden verwerkt, en het bedrijfsafval werd opgeslagen op het provinciale stortterrein van Nauerna. Evenals de verwerking onderging ook de wijze van aanbieden van afval veranderingen. Jarenlang hebben de bekende zinken vuilnisemmers dienst gedaan. In 1975 besloot de Gemeenteraad tot de invoering van de plastic huisvuilzak. Vooral op grond van een hoog ziekteverzuim onder de beladers werd op 1 april 1980 in een viertal wijken in Zaanstad een proef gestart met het huisvuilvat op wieltjes. de zogenoemde minicontainer.
Moesten bij het begin van de proef de burgers vooral bewerkt worden om er aan mee te doen, na de proefduur van 7 maanden bleek een onverwacht hoog percentage van de burgers over te willen gaan op de minicontainer die dan eens per week zou worden geleegd. Bedenkingen tegen dit systeem van de minicontainer kwamen van milieugroeperingen (geen stimulans tot hergebruik van afvalstoffen en van de beladers zelf (monotoon systeem, tempo niet meer te beïnvloeden en dergelijke). In 1981 besloot de gemeenteraad het systeem met enige uitzonderingen integraal in te voeren. Tijdens de proef was namelijk gebleken dat op sommige plaatsen het systeem niet toepasbaar was. Bewoners van bovenwoningen werden genoodzaakt de minicontainers via de trap naar boven en beneden te transporteren. Al snel concludeerde de gemeente dat dit in redelijkheid niet van de bewoners kon worden gevraagd.
Een bijzondere gebeurtenis in het bestaan van de dienst werd gevormd door vakbondsacties in 1985 als gevolg van een aangekondigde vermindering van de ambtenarensalarissen. Waar in andere gemeenten werd besloten tot stakingen, haalden de Zaanse ophalers de landelijke pers door 's nachts het vuil op te halen, onder het motto 'Wij zien het duister in'.
Een andere taak van de dienst ligt in het vegen van de openbare weg. Deze activiteiten waren in de eerste decennia van het bestaan van de dienst nog niet aan de orde. Het noodzakelijke veegwerk verrichtte de burger in zijn eigen straatje.
Bestratingen en andere verhardingen waren er niet of nauwelijks. De uitbreiding van het winkelbestand, de toename en wijziging in samenstelling van het huisvuil dat niet meer door de burger zelf kon worden verbrand, de uitbreiding van de bestratingen en de intrede van de auto maakten het noodzakelijk dat er werd geveegd.
In de Zaanstreek verschenen de eerste ploegen handvegers, voorzien van een tweewielige kar (eigenlijk een ton op twee wielen). Vooral werklieden, die wegens fysieke problemen niet meer in de huisvuildienst konden werken, werden in de veegdienst ingezet. Op straat verschenen papierbakken en nog voor de Tweede Wereldoorlog deed de eerste veegmachine zijn intrede. Tegen het eind van de jaren '50 was het grootste deel van de veegdienst gemechaniseerd. Toch werkte er nog een groot aantal medewerkers in deze dienst; niet uit functionele overwegingen, maar omdat de dienst als vergaarbak van minder makkelijk inzetbare medewerkers fungeerde. In de jaren '70 traden veranderingen op en werd het vegen een volwaardige taak. Als gevolg hiervan werd een aantal medewerkers wegens fysieke arbeidsongeschiktheid afgekeurd voor het beroep.
In de winterperiode worden zonodig vegers ingezet voor gladheidsbestrijding en/of sneeuwruimen. De gladheidsbestrijding is in de loop der jaren nogal veranderd. In de vorige eeuw gebruikten de bewoners 'asch' voor hun eigen straatje, Met het ontstaan van busroutes en, meer algemeen, de expansie van het gemotoriseerde verkeer, werd gladheidsbestrijding steeds belangrijker. Bij de eerste strooiauto's moest het strooizout nog met een schep van de laadbak op de weg verspreid worden. Later kon dat ook door middel van een strooimechaniek.
In de beginperiode was het vaak moeilijk de nodige medewerkers bij elkaar te krijgen bij plotselinge gladheid. De meesten waren telefonisch niet bereikbaar. In zo'n geval ging de opzichter op zijn fiets de medewerkers langs. Mede als gevolg van de ontwikkeling op het gebied van de communicatie deed de ‘wachtdienst' zijn intrede: men kreeg een ‘pieper' mee naar huis en was dan voor de hele week geconsigneerd. Dit ongeacht de weersvoorspellingen. Dit was een goed, maar een duur systeem en in 1988 is de wachtdienst afgeschaft.
Sindsdien is er een ‘pool' van medewerkers aangewezen voor de gladheidsbestrijding. Als de weersverwachting daartoe aanleiding geeft wordt uit deze pool een aantal medewerkers opgeroepen.
In de warme zomer van 1975 ontstonden ideale omstandigheden waaronder botulisme zich kon ontwikkelen. Dit botulisme geen ziekte maar een vergiftiging werd toen voor het eerst bewust ervaren. Het proces start bij een dode (water)vogel. De doodsoorzaak is niet van belang. Als de watertemperatuur hoger wordt dan 20 graden Celcius en er geen zuurstof in het kadaver aanwezig is, kan een bepaald soort bacterie, de Clostridium Botulinum, goed gedijen. Deze bacterie scheidt een giftige stof af als stofwisselingsprodukt.
Via het water hecht dit toxine zich aan het bodemslib. Slobberende eenden. maar ook vissen krijgen het toxine binnen en gaan dood aan verlammingsverschijnselen, waarna het proces opnieuw start en zodoende snel om zich heen grijpt. De meest voorkomende variant van de bacterie (C) is voor de mens niet giftig. De sporadisch voorkomende variant E is dat echter wel.
Het misverstand bestaat dat botulisme verband houdt met verontreiniging van het water. Dat is onjuist. De Clostridium bacterie komt van nature overal voor, als bacterie of als spore en het is van de omstandigheden afhankelijk of hij zich (explosief) kan ontwikkelen. Dergelijke omstandigheden doen zich bij warme zomers volop voor in de Zaanstreek. Er zijn veel ondiepe sloten aanwezig, met daardoor snel warmer wordend water.
De enige preventieve maatregel die echt effect zou hebben ligt in het op diepte houden van de sloten. Daardoor wordt de kans geringer dat de watertemperatuur te veel gaat oplopen en kunnen eenden niet in het bodemslib slobberen. Deze maatregel is in de Zaanstreek echter niet te hanteren. De slappe ondergrond zorgt er voor dat uitgebaggerde sloten snel weer 'vollopen'. De financiële gevolgen zouden daarnaast gigantisch zijn. Gedurende de zomermaanden is een basisploeg van vier man permanent bezig met het opsporen en verwijderen van dode vissen en watervogels.
Gezien de mogelijke besmetting is dit een karwei dat met de nodige omzichtigheid moet worden uitgevoerd. Tijdens warme zomers gaat het dan om meerdere duizenden dieren.
Vóór de aanleg en voltooiing van de diepriolering zorgden de vele lozingen op het oppervlaktewater vaak voor een slechte waterkwaliteit. Gecombineerd met warme zomers leidde dit tot bijna zuurstofarm water met duizenden kilo's dode vis als gevolg. Thans komen dergelijke hoeveelheden nog voor bij calamiteiten, illegale lozingen en tijdens lange vorstperioden. Het ijs laat dan te weinig licht door, met name indien het met sneeuw is bedekt, waardoor het water langzaam zuurstofloos wordt en vele vissen sterven. De winter van 1978/'79 was een ramp. Uit een van de braken langs de Westzanerdijk werd op één dag 7.000 kilo dode vis verwijderd.
Een andere, minder bekende, taak van de dienst is de ongediertebestrijding. Hierbij denke men aan ratten, wespen, bijen, muizen, kakkerlakken en vlooien. De rattenbestrijding geschiedt al meer dan 25 jaar. De overige bestrijdingen zijn van meer recente datum. De explosieve groei van het rattenbestand is het gevolg van het grotere voedselaanbod (wegwerpmaatschappij). Tot voor enkele jaren werd de bestrijding van ratten bij particulieren gratis uitgevoerd; thans alleen tegen betaling.
Tot in 1987 beschikte de dienst over een gascel op het terrein aan de Westzanerdijk voor het doorgassen van oude meubelen om houtworm te bestrijden. De oprukkende woonbebouwing maakte het echter onverantwoord om deze met blauwzuurgas verrichte handeling nog uit te voeren. Bovendien was het voor het personeel geen ongevaarlijk werk. Op de bevlot- en bevaarbare wateren van de Zaanstreek kan men het schip 'Anna II' tegen komen. Het is één van de boten van de afdeling reiniging waarmee drijfvuil (balken, vuilniszakken, soms dode dieren, vaatjes en dergelijke ) wordt opgevist. De kleinere wateren worden door de Plantsoenendienst schoon gehouden.
De zich in de loop der tijd uitbreidende diensten leidden tot het aanschaffen en in stand houden van een uitgebreid wagenpark. De aankoop en het onderhoud van het rollend en varend materieel behoort eveneens tot de taken van de dienst. Daartoe wordt een werkplaats geëxploiteerd aan het Amberhout te Zaandam. Het gebouw is al zeer oud en de inrichting is onvoldoende toegerust voor het specialistische materieel dat moet worden onderhouden. Al in 1964 lag er een concreet plan tot vernieuwing en verdubbeling van de werkplaats. Pas kort geleden (1989) is besloten een nieuwe werkplaats bij de AVI aan de Ringweg te bouwen. Dit zal gelijk met een nieuw gebouw voor de Dienst Milieubeheer worden gerealiseerd.
In het begin van de jaren '70 werd een plan ontwikkeld voor een stortplaats voor niet-brandbare afvalstoffen (toen nog inerte afvalstoffen geheten) in de Assendelver Veenpolder. Voordat een daartoe strekkend raadsbesluit zou worden genomen, gaf de provincie Noord-Holland te kennen een dergelijk besluit niet te steunen vanwege het lokale karakter van die stortplaats. Als gevolg van deze opstelling werd er door de gemeenteraad geen besluit genomen. Toch bleef een dringende behoefte aan een stortplaats bestaan en werd een onderzoek naar mogelijke lokaties ingezet. Meerdere mogelijkheden kwamen aan de orde waaronder het dempen van de Jagersplas met bouw- en sloop-afval. Uiteindelijk kwam de Nauernase Polder als minst bezwaarlijk uit de studie naar voren.
Doorslaggevende aspecten voor deze keuze waren onder meer: ontsluiting, omvang en de geringe woonbebouwing. Toch werd het raadsbesluit aangevochten. In het kader van wettelijke procedures (bestemmingsplan, hinderwet, etc) werden steeds opnieuw bezwaren geuit. Daardoor duurde het tot 1985 (10 jaar na het raadsbesluit!) voordat de Nauernase Polder met enig ceremonieel als stortplaats in gebruik kon worden genomen. Al voor de opening werd de polder overgedragen aan de provincie Noord-Holland onder een behoorlijke schadeloosstelling aan de gemeente Zaanstad.
H.Puttenaar, ir. H.J. Beltman