Encyclopedie van de Zaanstreek

Eindredactie Jan Pieter Woudt & Klaas Woudt (1991)

Gepubliceerd op 02-10-2020

Jacht

betekenis & definitie

Van oudsher menselijke activiteit om te overleven; tegenwoordig in de vorm van wildbeheer in samenhang met het faunabeheer. Vanaf zijn vroegste bestaan heeft de mens gejaagd, de prooi diende voor de rondtrekkende stammen als voedsel.

Toen later de landbouw als bestaansmiddel opkwam ging de mens zich min of meer vast vestigen en werd de arbeid verdeeld: de mannen jaagden en de vrouwen bewerkten het land. Bij de Germaanse stammen was de grond collectief eigendom, zowel voor de landbouw als voor de jacht. Deze structuur bleef lang gehandhaafd. Later, in de middeleeuwen en met name de periode van de Frankische koningen, ging het eigendomsrecht van de grond een grotere rol spelen en werden op speciaal daarvoor aangelegde terreinen jachtrechten verleend. Het wild behoorde aan de heersende klasse, vastgelegd in de zogenaamde →heerlijkheden’. In deze periode was de jacht op met name waterwild een belangrijke bestaansbron in de Zaanstreek.In de Franse tijd werd bij proclamatie het jachtrecht toegekend aan de eigenaar van de grond. Daaruit groeide geleidelijk de huidige jachtbeoefening. De jachtwet van 2 juli 1923 (Stb 331, gewijzigd in 1936) verklaarde gerechtigd tot het genot van de jacht:

a.de eigenaar van de grond of een ieder die krachtens zakelijk recht bezit heeft van de grond,
b.(voor zover het gronden betreft die bij overeenkomst in pacht of ander persoonlijk gebruik zijn gegeven) de pachter of gebruiker aan wie het genot van de jacht bij de overeenkomst is voorbehouden.

Artikel 5 van deze wet bepaalt ‘dat hij die jaagt, voorzien moet zijn van een jachtakte, welke moet worden aangevraagd bij het hoofd van de plaatselijke politie’. Onder een jachtveld wordt verstaan: het terrein dat geschikt is voor de uitoefening van de jacht. In de jachtwet zijn zowel alle heerlijkheden als andere zakelijke, op onroerend goed gevestigde, jachtrechten afgeschaft.

Laatstgenoemde wet maakte het voor veel inwoners van de Zaanstreek mogelijk de jacht uit te oefenen. Het land was namelijk onder veel eigenaren verdeeld en een ieder kon de jacht verhuren zonder oppervlakte-beperking. Mede als gevolg van de grote werkloosheid in de jaren ’30 maakten velen gebruik van het jachtrecht. Alleen aan de oostkant van de Zaan, waar het wild talrijker was dan aan de westkant, werd al gejaagd door ongeveer 40 à 50 personen; in de volksmond heetten zij ‘broodjagers’. In hoofdzaak is op zomer- en wintertalingen, wilde eenden, slobeenden en watersnippen gejaagd. Het aantal jaarlijks geschoten snippen was enorm: goede jagers zagen kans er per jachtseizoen zo’n 3000 à 4000 te schieten.

Eén snip bracht 25 tot 50 cent op. Daarnaast werden in het vastgestelde jachtseizoen ook hazen geschoten; de hazenstand daalde in deze periode dramatisch. Om de jachtkosten te drukken maakten de broodjagers de patronen veelal zelf, de kosten hiervan bedroegen ongeveer 3 cent per stuk. De jacht was voor velen lonend en werd daarom als beroep of als welkome aanvulling op de lage arbeidsinkomsten uitgeoefend.

Na de oorlog was de jacht veel minder omvangrijk. Bij wet werd op 3 november 1954 (Stb 523) bepaald dat een jachtveld, waarin de jacht met gebruikmaking van een geweer wordt uitgeoefend, een aaneengesloten oppervlakte moest hebben van tenminste 40 hectare per jachthouder, met een doorsnede van tenminste 300 m. De zogenoemde ’kantjesjagerij’, met veel jagers op kleine stukjes grond, kwam hiermee ten einde. Bovendien was jacht niet langer noodzakelijk voor het levensonderhoud, en verschoof de aandacht naar het opbouwen van een goede wildstand. Voorzover het wild niet door bouwactiviteiten en door de veranderingen in de biotoop werd verdrongen, beschikte en beschikt de Zaanstreek over een goede wildstand. De wilde eend is in groten getale aanwezig, duiven (in het bijzonder overtrekkende) zijn redelijk vertegenwoordigd, smienten overwinteren in de Zaanstreek bij duizenden, en de hazenstand kan zonder meer goed worden genoemd. Voorts worden nog in kleinere aantallen zomer- en wintertalingen, kuifeenden, slobeenden, ganzen, patrijzen en fazanten aangetroffen.

Teneinde de diverse dier- en plantesoorten een zo groot mogelijke kans tot overleven te geven, worden de laatste jaren landelijk steeds vaker natuurbeheerseenheden gevormd. Omdat jacht ook als een vorm van grondgebruik wordt beschouwd, nemen jagers actief deel in deze eenheden, met het doel een goede wildstand op te bouwen, overbejaging tegen te gaan en wildschade te bestrijden.

Op 22 november 1983 werd te Zaandam de vereniging Wildbeheer Zaanstreek opgericht, waarin vertegenwoordigers van de jacht, de landbouw en de natuurbescherming zitting hebben. De vereniging stelt zich ten doel: het bevorderen van het behoud en het beheer van het wild in de Zaanstreek en aangrenzende gebieden, rekening houdend met de belangen van de landbouw, de natuurbescherming en de jacht; en het bevorderen van een doelmatige samenwerking met en tussen belanghebbenden.

Zie ook: →Landschap.

H. Groenewold.