Encyclopedie van de Zaanstreek

Eindredactie Jan Pieter Woudt & Klaas Woudt (1991)

Gepubliceerd op 02-10-2020

Brandweer

betekenis & definitie

Organisatie belast met het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt. In grote steden bestaat de brandweer veelal uit beroepskrachten.

Naast de beroepsbrandweer kent men de vrijwillige brandweer en de vrijwillige brandweer met beroepskern; dit laatste is in de Zaanstreek het geval.In de 17e eeuw was nog elke burger verplicht deel te nemen aan de blussingswerkzaamheden. Belangrijkste blusmiddelen waren brandzeilen, leren emmers, gieters, ladders en haken. Bovendien had elk huis een haak aan de gevel waaraan de brandlantaarn moest worden opgehangen wanneer dat nodig was. Elk huis had ook zijn leren brandemmer, die naar de brand moest worden meegenomen en samen met de emmers der andere buren door handreiking bij de blussing dienst deed. Het blussen geschiedde ongeorganiseerd met water vanuit de meest nabij gelegen sloot. Meestal waren er ook nog onvoldoende emmers.

Het werpen van emmers water in het vuur en het omhalen van nog niet brandende percelen was eeuwenlang het enige verdedigingsmiddel. Een min of meer vast brandweerkorps werd echter geëist toen de brandspuiten in gebruik kwamen.

Omstreeks 1660 is er bij het blussen van branden voor het eerst sprake van een georganiseerde structuur. Het eerste reglement dateert van 25 mei 1661. Het was waarschijnlijk een vastleggen van bestaande gebruiken en intern aanvaarde disciplines.

De uitvinding van de zuiger door Jan van der Heyden rond 1670 leidde tot ontwikkeling van de slangespuit. Het rennen met emmertjes water werd op den duur verleden tijd. De eerste spuiten waren op sleden bevestigd.

Een verbetering was het monteren van spuiten en zuigers op kruiwagens. Zaandam kreeg in 1687 de eerste twee brandspuiten. In hetzelfde jaar maakten Wormerveer, Zaandijk en Koog de afspraak elkaar in geval van brand uit ‘liefde en buurtschap’ bij te staan. Omstreeks 1700 verscheen de eerste spuit op vier wielen. De eerste stoombrandspuit deed in 1850 zijn intrede. De eerste brandkranen verschenen in 1886.

De stoomspuit werd in de 20e eeuw gevolgd door de motorspuit en na 1920 tenslotte door de autospuit. De blusboot die de Zaanstreek in 1901 kreeg was in feite de eerste motorspuit.

De brandspuit zoals Jan van der Heyden die heeft uitgevonden, heeft zich lang gehandhaafd. In de gemeente Zaandijk bijvoorbeeld deed deze nog dienst tot 1895. In een handleiding die aanwezig is in het archief van de Vrijwillige Brandweer Zaanstreek is op een 200 jaar oude plaat een voorstelling met beschrijving van deze spuit gegeven. Bovenop de spuit werd een losse zogenoemde kleine pomp meegevoerd. Deze was ongeveer twee meter hoog en bestond uit twee zijden van ribjes, schuin in elkaar gewerkt zodat het grondvlak ongeveer 1,25 vierkante meter was. Boven bevond zich een pomp die door middel van een zuigslang het water uit de sloot opzoog en uitstortte in een leren of zeildoekse zak, die boven tussen de poten van die ribjes hing. Onderaan die zak voerde een zelfde slang, maar niet zuigende die de naam ‘mallemierem’ droeg het water naar de gewone spuit waarop een waterbak van ongeveer één kubieke meter inhoud was aangebracht. van waaruit de zuig- en perspompen het water naar de slangen voerden.

Het personeel dat voor een dergelijke spuit vereist werd was talrijk. In het reglement over de dienst bij de slangbrandspuiten en de brandgereedschappen van Zaandijk, op 26 oktober 1818 ondertekend door de schout J. Koning, wordt een specificatie van het personeel gegeven.

Onder het commando van de hoofdcommandeurs stonden bij iedere brandspuit: twee stuurlieden, vier pijpleiders alsmede de commandeurs over de pompers aan de grote pomp, de pompers aan de kleine pomp, de slanghouders en de kringsluiters.

Bij iedere brandspuit werkten verder nog mee vijf kwartiermakers, vijf assistent-kwartiermakers, veertien slanghouders, twaalf kringsluiters, zes lantaarndragers, een zakkendrager (dit was de lapzakdrager), een droger en toeziener, zeventig pompers aan de grote pomp, zestien pompers aan de kleine pomp, twee schuitbezorgers. Genoemde personen stonden onder het commando van zowel de commandeurs als de hoofdcommandeurs. De pompers aan de grote pomp stonden bovendien nog onder de orders van de kwartiermeesters of hun vervangers. Hoofdcommandeurs, commandeurs, kwartiermakers en kringsluiters droegen als teken van hun waardigheid een stok van verschillende lengte. Deze stok was beschilderd met het wapen en de naam der gemeente, het nummer der brandspuit alsmede de rang van de drager. De stok van de hoofdcommandeurs was zeven voet lang, die van de commandeurs zes voet en die van kwartiermakers en kringsluiters vijfeneenhalve voet.

De officiersposten werden door de gegoede stand bekleed. Dat lag in de aard der verhoudingen en werd ook door alle partijen als vanzelfsprekend aanvaard. Commandeurs en verdere officieren en werklieden waren voorts in het bezit van koperen penningen of loodjes. Bij ontslag, overleden of vertrek uit de gemeente moesten de penningen of loodjes worden ingeleverd bij de commandeur of kwartiermeester onder wie was gediend. Op straffe van een boete van één gulden moest ook de stok worden ingeleverd.

Een niet te benijden functie bij de brandspuit was die van spuitstuurder. De spuit werd vaak met grote snelheid voort getrokken aan twee ongeveer tien meter lange trektouwen. Twee man konden de stuurstang maar amper onder controle houden. Men reed over alles heen wat men tegenkwam. Uitkijken hoorde er niet bij. Vele klompen werden op die manier verbrijzeld.

Het dienen bij de brandweer was verplicht. Een uitzondering werd gemaakt voor onder meer leraren, de onderwijzer en de ondermeester, de nachtwachts, de politiedienaren, de plaatselijke ontvanger en de ontvanger der directe belastingen, de hoogste in rang zijnde officieren van de schutterij en de commandant van het brandpiket in de gemeente. In het algemeen had men echter voldoende vrijwilligers. De nachtwachts waren uiterst belangrijk. Hun taak was tijdig voor brand te waarschuwen en de brandweer tot actie brengen. Zij deden dit door de klok te luiden en zo luid mogelijk brand te roepen.

Afkopen van de dienst was mogelijk. De prijs daarvoor was ƒ 10 per jaar voor ieder jaar gedurende de verplichte diensttijd. Aanvragen tot afkoop werden gericht aan de raad der brandspuit. De raad gaf hiervan kennis aan B & W. Wie weigerde voor de brandweer te werken kreeg een boete van drie gulden opgelegd terwijl de verplichting tot dienstbetoon bleef bestaan.

In 1818 had men voor iedere spuit 137 man nodig. Zaandijk had in die dagen twee spuiten; de Noorder en de Zuider. Telt men hierbij nog 21 werklieden aan ladders en zeilen op, dan komt men op het respectabele aantal van 295 brandweerlieden.

In de verordening van 25 september 1886 in Zaandijk wordt het personeelsbestand van de brandweer op 333 man vastgesteld. Een nieuwe figuur is de droger, in de regel de dorpszeilmaker. Zijn taak is de spuit na de brand weer op te knappen en de slangen te drogen, Onder de bemanning was ook de vaatjesdrager. De vaatjesdrager van iedere spuit droeg een klein houten vaatje dat gedeeltelijk met jenever gevuld was. Daarbij hoorde een kelk, veelal zonder voet. Een zogenoemd rakkertje dat door velen zonder afspoelen of afdrogen gebruikt werd.

Behalve bij de brandweren van Koog en Zaandijk, die hun spuitfeest hadden, werd er bij brand veel gedronken. De hoofdcommandeurs van de spuiten hadden volgbriefjes waarop bij een kastelein, die in de buurt van de brand woonde, sterke drank kon worden gehaald. Later kon die herbergier op deze briefjes betaling krijgen Het kwam zelfs voor dat de betekenis van een brand werd afgemeten aan de hoeveelheid sterke drank die werd gebruikt. Bij de brand van 9 augustus 1858, waarbij twaalf huizen aan de Westzijde in Zaandam in vlammen opgingen, werden 36 kan jenever geconsumeerd. Voorts tien kaasjes à één gulden per stuk en 70 schootjes brood à tien cent. Dit was slechts de consumptie van één spuit, de Kalverspuit nummer 9.

Er waren toen negen brandspuiten in Zaandam. Als zij op die dag alle dienst hebben gedaan kan er wel meer dan 300 liter jenever zijn gedronken. Het was dan ook geen wonder dat er tijdens of na een brand wel eens ruzie ontstond tussen de mannen van de verschillende spuiten. De rivaliteit was altijd groot. Het werd afgezien van de kans op de premie als een erezaak beschouwd zo gauw mogelijk bij de brand te zijn en anderen de loef af te steken. Uit de gemeentekas werden premies uitgekeerd voor het eerst water geven.

De eerste spuit ontving ƒ 12,50, de tweede f 10, de derde ƒ 7,50, de vierde ƒ 5 en iedere volgende ƒ 2,50. Groot was de voldoening als men eerder aanwezig was dan de spuit die het dichtst bij de brand was gestationeerd. De strijd om het eerst bij de brand aanwezig te zijn was nog vredelievend. Anders werd het als men elkaar met slangen en ander materieel in de weg begon te zitten. Bij een boerderijbrand op 2 september 1858 in de Enge Wormer ontstond er ruzie tussen de mannen van een spuit uit Zaandam en de spuitgasten uit Wormer en Jisp. De zaak liep zo hoog op dat er een vechtpartij ontstond.

Aan het eind van de vorige eeuw trachtte burgemeester Van Slooten van Zaandijk, een gewezen militair, de brandweer op militaire leest te schoeien. Omdat hij onvoldoende vrijwilligers kon krijgen voor de reorganisatie die hij voorstond, wilde hij een verplichte loting invoeren. De lagere kaderleden, de kwartiermeesters en dergelijke, van de brandweer namen het optreden van de burgemeester niet. Zij kwamen in vergadering bijeen en zonden de burgemeester een brief, waarin zij hem meedeelden dat zij hem niet het genoegen zouden gunnen dienstweigeraars bij de brandweer te worden. Zij hadden de reglementen er op nageslagen, en nergens een bepaling gevonden die aangaf hoe hard zij met de spuit naar een brand moesten lopen. Ze deelden de burgemeester mee dat zij die snelheid zelf zouden regelen, en dat die wel eens zeer traag zou kunnen worden als de burgemeester zijn plannen doorzette. Van Slooten zwichtte voor deze dreigementen, waarna het aantal vrijwilligers voor het Zaandijker korps weer toenam.

In Zaandam waren meerdere korpsen aanwezig. De concurrentie was groot. Op 20 februari 1880 bijvoorbeeld, toen de molen De Gekroonde Schoen in het Westzijderveld in lichterlaaie stond, werd door twee spuiten een sportieve wedloop over de Hogendijk gehouden.

In de onderlinge rivaliteit tussen de Zaanse brandweerkorpsen school niet alleen een gezonde competitiedrift, soms was de rivaliteit ook gevaarlijk. Bij gevaarlijke branden werd hulp van korpsen uit andere dorpen niet, of te laat ingeroepen, soms zelfs werd aangeboden (noodzakelijke) hulp geweigerd.

De ramp van 1878 in Zaandijk was aanleiding voor overleg tussen de commandanten van alle Zaanse korpsen. Het overleg leverde een schema van maatregelen op tot samenwerking bij grote branden.

De chaotische toestanden bij de kerkbrand van 2 mei 1920 in Koog leidden tot een volgende stap tot nauwere samenwerking. In 1922 kwamen de commandanten weer bijeen. Dit leidde tot oprichting van een ➝ Zaanse Bond van Brandweerkorpsen. Er werd meer gereglementeerd en de onderlinge wens tot samenwerking groeide. Maar vooralsnog bleven klachten over het meld- en alarmsysteem bestaan. Dikwijls was men te laat bij een brand aanwezig, waardoor er niets meer te redden viel. In 1932 lukte het om de uitruktijd te beperken tot zeven minuten na de melding; in het centrum van Zaandam was dit zelfs drie minuten.

De pakhuisbrand van 1954 was aanleiding tot de bouw van blusboot De Weer, die in 1958 in gebruik werd genomen.

In het begin van de jaren ’70 werd op initiatief van burgemeester van Zaandam R. Laan de rampenorganisatie tot stand gebracht.

De brandweer speelde daarin een belangrijke rol. Het terrein van de hulpverlening werd belangrijk uitgebreid. De aanpak van Laan leidde tot enige wrijving met de Zaanse Bond van Brandweerkorpsen.

R. H. van der Pol

Literatuur: W. Klinkenberg, Adieu Zaandam; G. Oosterbaan, Tussen Leven en Dood; Mr. D. Vis, De Zaanstreek: J. Honig Jsz. Jr., Geschiedenis der Zaanlanden 2; De Zaende 1950; informatie P.J. van Heijnsbergen.