(Groningen 1809 - Groningen 1844)
Jurist, geschiedkundige en literator, werkzaam op velerlei sociaal gebied. Nam als student deel aan de Tiendaagse Veldtocht; over zijn tijd als soldaat gaf hij een bundel Krijgsliederen uit. Tijdens zijn studie verscheen al zijn vertaling van Habrokomes en Antia, van Xenophon van Efeze. In 1834 werd hij advocaat te Groningen. Vanaf 1837 redacteur van de Groninger Volksalmanak, waarin hij ook regelmatig publiceerde over historische onderwerpen, maar ook stukken in het Gronings: ‘Harddraaverij, un Zaamenspraak, oppen 24 augustus holden boeten Draa poorte ien de Slingerij’ (1837) en ‘Slechte heden. Un Zaamenspraak tusschen Derk Bos, Klaas van Bruggen en Harm Mulder, op un Sunterklaas aavend op 't Hooge hoes te Slochteren’ (1839). Op 28 augustus 1839 werd zijn historisch toneelspel De zegepraal van Groningen opgevoerd.
Op maatschappelijk terrein was Tresling zeer actief. Hij was voorzitter van het Algemeen Diakengezelschap, door hem in 1838 opgericht, van een commissie drankbestrijding van het Werkhuis, ouderling, voogd van het Armhuiszittend Convent en advocaat van het Burgerweeshuis en het Geertruidsgasthuis. Voor de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen hield hij regelmatig lezingen. Van 1843 tot zijn voortijdige dood lid van de Tweede Kamer.
Lit.: H.TJ. Miedema, 'Mr. T.P. Tresling (1809-1844) als schrijver in het Fries en in het Gronings', Driemaandelijkse Bladen 14 (1961-1962) 11-119.