Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Politie

betekenis & definitie

Deel van de overheidstaak, te omschrijven als overheidstoezicht en overheidsdwang tot naleving van geldend recht. Te onderscheiden zijn de preventieve taak (de zorg

voor veiligheid, rust en orde) en de repressieve taak ten dienste van de justitie (opsporing van strafbare feiten, aanhouding van daders van strafbare feiten en tenuitvoerlegging van rechterlijke vonnissen).

Vanouds werd de politietaak uitgevoerd door lokale beambten. In de kerspelen was de redger of de schulte daarmee belast. Hij werd ter zijde gestaan door kerspelsoldaten, ook biezejagers of roderoeden genoemd, die vooral tot taak hadden bedelaars en landlopers te weren. In het koninkrijk der Nederlanden vanaf 1814 was de burgemeester belast met het bevel over de veldwachters en de handhaving van keuren en reglementen. De veiligheid ’s nachts was toevertrouwd aan de nachtwacht, een soort burgerwacht.

In de 19de eeuw kwamen er ook beambten van het rijk: eerst het korps Marechaussee, later het korps der Rijkspolitie, toen nog Rijksveldwacht genaamd. De taak van de Marechaussee was vooral de bestrijding van landloperij en assistentie aan de gemeentelijke politie, de Rijkspolitie bestreek het platteland.

In de jaren 1940-1945 was er een Duitse politie naast de Nederlandse. De bezetter liet de Sicherheitspolizei en de Sicherheitsdienst waken over de Duitse belangen. Rijks- en gemeenteveldwacht werden verenigd in een centrale staatspolitie. De politie-president in stad en provincie was luitenant-kolonel Ph. Blank. De Landwacht, opgezet om NSB-ers te beschermen tegen agressie, fungeerde feitelijk als verlengstuk van de SD.

Het onderscheid in rijks- en gemeentepolitie, direct na de oorlog hersteld, is gehandhaafd tot de invoering van de Politiewet 1994, waarin regiokorpsen werden voorgeschreven.