(Haarlem 1811 - Groningen 1899)
Wis- en natuurkundige. Studeerde in Leiden, nam als Vrijwillig Jager der Leidse hogeschool deel aan de Tiendaagse Veldtocht en promoveerde daarna in 1834. Sedert 1835 was hij in Franeker, tot de academie daar in 1843 werd opgeheven, hoogleraar in de wis- en natuurkunde. Op zijn verzoek werd hij benoemd te Groningen als buitengewoon hoogleraar in de wis- en natuurkunde. Hij ging deel uitmaken van de filosofische faculteit en doceerde, vanaf 1847 als gewoon hoogleraar, hogere wiskunde en tot 1868 astronomie. Van 1851 tot 1886 was hij bovendien bibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek.
Hij ontwierp een strikt wetenschappelijke indeling en opstelling en stelde zich tot taak de bibliotheek in te richten voor ruimer gebruik. Onder zijn beheer kwam in 1864 het gebouw tot stand dat dienst bleef doen tot 1987. Zijn zoon, J.J.C. Enschedé, schonk de boekerij van zijn vader aan de UB.
Lit.: Boeles, ‘Levensschetsen’, 155; Huizinga, VW VIII, 232-235, 304; W.R.H. Koops e.a. (red.), Universiteitsbibliotheek Groningen 1615-1990. Korte geschiedenis van een academische bibliotheek (Groningen 1990) 52-53.