Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Duivel

betekenis & definitie

Speelt een belangrijke rol in de Groninger volksoverlevering, in het geloof en het volksgeloof. Hem noemen was hem oproepen, vandaar de vele voorzichtig omschrijvende (Groninger) namen voor Satan, Gods wederzaker, de grote vijand: Ol Jong, Olle Vent, Olle Boas, Olle Zwaar de, (Olle) Bijvoet, Olle Smoel, Olle Smiechel, Olle Deugniet, Olle Pait, Olle Perepoot, Smakhak, Meester Jan, Duker, Heintjepik, enz.

Hij kent vele verschijningsvormen: mens, demon of dier. Als mens is hij een deftige meneer in het zwart, met een slipjas aan, een wit gezicht, rode ogen en een sikje, maar ook wel een klein grijs kereltje met een rood punthoedje. Te herkennen valt hij dan aan een paarden- of bokkenpoot of staart. Als demon vertoont hij zich vooral als spookdier, als witte wiend, hommelstommel of zwarte hond (spokerij), of als plaagbeest. Diergedaanten die hij aanneemt zijn verder: bok, schaap, kat en paard.De duivel treedt op als bestraffer van hen die zondigen in religieuze zin of die zich niet aan de (ongeschreven) regels van de gemeenschap houden (kaartspelen, vloeken, op zondag werken, te gierig zijn, enz.). Altijd is hij op jacht naar zielen, maar men kan ook zelf contact met hem zoeken. Wie de duivel op een driesprong een kat in een zak aanbiedt en een contract met zijn eigen bloed ondertekent, biedt hij zeven jaar rijkdom, kennis of macht. Daarna haalt de duivel zijn bondgenoot, als deze hem tenminste geen opdracht weet te geven die hij niet uit kan voeren, een wind vangen bijv. (domme duivel-sprookjes). Tot zijn bondgenoten horen de heksen en vrijmetselaars. Nu is hij er niet meer.

Hij is verdwenen in de Duivelskolk tussen Noordhom en Niekerk, of een geestelijke of een duivelbanner heeft hem in zee of een ander water gebannen (kolken). Maar elk jaar komt hij weer een hanentree dichterbij: As je over hom praten, staait e achter deur. Bij Holwierde ligt nog een steen met zijn voetafdruk (duvelsflint).

[Van der Kooi]

Lit.: Huizenga-Onnekes, Heksen; Teenstra, Verscheidenheden I, 232-235; Ter Laan, Volksleven II, 34-36.