Bestrijding van het misbruik (voor sommigen: bestrijding van alle gebruik) van alcoholhoudende dranken. In de 19de eeuw lag het drankgebruik in Groningen beduidend hoger dan in de rest van Nederland.
Vooral het drankgebruik onder arbeiders vormde een sociaal probleem. De eerste drankbestrijdingsvereniging in Groningen was de Vereeniging tot Afschaffing van Sterken Drank, afdeling Groningen opgericht in 1843. Zoals de naam al aangeeft, keerde deze vereniging zich alleen tegen de verkoop van sterke drank. Jonkvrouwe M.W. de Ranitz richtte in 1863 het Christelijk Kluftverbond tot Onthouding van alle Bedwelmende Dranken op. Drankmisbruik werd volgens haar veroorzaakt door armoede, godsdienstige onverschilligheid en zedeloosheid. Alle leden ondertekenden de belofte van geheelonthouding.
In 1884 sloten ze zich aan bij de Nationale Christen Geheelonthouders Vereeniging (NCGV). De activiteiten van de NCGV bestonden onder andere uit: bijbellezingen, huisbezoek, lezingen over het drankvraagstuk, jaarlijkse antikermisbijeenkomsten en het plaatsen van een blauwe tent op de meikermis. In 1894 opende de NCGV een zogenaamde Droge Kroeg in de Kostergang. In het begin van de 20ste eeuw sloot de NCGV zich aan bij het Centraal Comité voor Drankbestrijding te Groningen. Ook in de andere Groninger gemeenten werden in het begin van de 20ste eeuw afdelingen van de landelijke verenigingen opgericht, onder andere: Nederlandse Vereniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken, Volksbond Vereeniging tegen Drankmisbruik, Algemeene Nederlandsche Geheelonthouders-Bond, Nationale Christen Geheelonthouders Vereniging, Gereformeerde Vereniging voor Drankbestrijding en het Kruisverbond. Bijna alle verenigingen hadden aparte jongerenbonden.
Ook de socialisten namen de drankbestrijding op in hun politieke programma onder het motto ‘Drinkende arbeiders denken niet, denkende arbeiders drinken niet’. Het belangrijkste strijdmiddel van de verenigingen was propaganda maken voor de strijd tegen drank. De door de Groningse minister Modderman in 1881 ingevoerde Drankwet gaf de gemeentebesturen de wettelijke middelen in handen om het drankmisbruik aan te pakken. De Drankwet had als doel openbare dronkenschap te bestrijden. De verkoop van sterke drank werd door een vergunningenstelsel beperkt. Vele gemeenten in Groningen verlaagden onder druk van de drankbestrijdingsverenigingen het wettelijke maximum voor vergunningen, verboden de drankverkoop op bepaalde dagen en legden verscheidene wijken en straten droog.
In Hoogezand en Oude Pekela gold in de jaren 20 in het weekend een tapverbod voor sterke drank. Als gevolg van deze maatregelingen was er een groot aantal stille knippen. Toch nam het drankgebruik in de jaren ‘20 af als gevolg van de welvaartsstijging en de propaganda. [Bijl]
Lit.: J.C. van der Stel, Drinken, drank en dronkenschap. Vijf eeuwen drankbestrijding en alcoholhulpverlening in Nederland (Hilversum 1995).