Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Vakopleiding

betekenis & definitie

Een goede V., waarvan het belang algemeen erkend wordt, is afhankelijk van de economische en technische mogelijkheden. Wat de eerste betreft, wordt V. veelal belemmerd door binnen de gegeven sociale verhoudingen bestaande noodzaak van verdienste op jeugdige leeftijd, waarvoor verderstrekkende belangen moeten wijken.

De technische mogelijkheden zijn in dit verband van de economische ten nauwste afhankelijk.Te onderscheiden is hierbij tusschen vakonderwijs op scholen en binnen het kader van het bedrijf. Combinatie van deze beide mogelijkheden is dringend gewenscht, daar eenerzijds met de ontwikkeling van de industrie de scholen steeds meer in de onmogelijkheid verkeeren hiermede technisch gelijke tred te houden, anderzijds ook georganiseerde vakopleiding in het kader der bedrijven meestal theoretische aanvulling daarbuiten behoeft.

Enkele bedrijven zijn in Ned. tot instelling van een afzonderlijke fabrieksschool of „jongenswerkplaats” overgegaan, waar een meer systematische opleiding dan in het eigenlijke bedrijf mogelijk is. Veelal echter blijft van de zijde der werkgevers het bezwaar bestaan dat de leerlingen na de opleiding niet aan het bedrijf gebonden zijn en het dus mogelijk is dat de opleiding mede in het belang van een concurrent geschiedt. Samenwerking der bedrijven bij de V. waarmede bijv. in Twente een aanvang is gemaakt is in dit verband gewenscht.

Toezicht op het leerlingenwezen is noodzakelijk ter voorkoming van uitbuiting der leerlingen en het verkrijgen van eenige garantie wat betreft werkelijke scholing.

In Ned. is het leerlingenwezen wettelijk geregeld in het kader van het Nijverheidsonderwijs en zijn onder titel II van de Nijverheidsonderwijswet een aantal bepalingen opgenomen omtrent de rechten en verplichtingen dienaangaande, de inhoud van de leerovereenkomst en de mogelijkheid van subsidie. Ook in enkele collectieve arbeidsovereenkomsten is het leerlingenwezen binnen een bepaalde bedrijfstak of -groep nader onderling geregeld. In Duitschland heeft o.a. het in 1925 door de West-Duitsche grootindustrie opgerichte Deutsches Institut für technische Arbeitsschulung „Dinta” (later als Deutsches Institut für nationalsozialistische technische Arbeitsschulung in het Arbeitsfront ingeschakeld), evenals de in 1927 door het verbond van werkgevers in de Saarindustrie tot stand gebrachte Anstalt für Arbeitskunde „A.F.A.S.” belangrijk werk voor de opleiding in het kader der bedrijven verricht, zij het geheel van uit het standpunt en in het belang van de industrie.

Een afzonderlijk vraagstuk vormt de herscholing bij gebleken ongeschiktheid of meer algemeene (technologische of structureele) werkloosheid in bepaalde bedrijfstakken en de opleiding van lichamelijk en geestelijk onvolwaardigen. Ook Beroepskeuze.

Wet: Nijverheidsonderwijswet.

Stat.: Statistiek v. h. Nijverheidsonderwijs, C.B.S.

Lit.: Enseignement technique et professionnelle et apprentisage (rapport et questionnaire C.I.T.) 1938, 1939 ; P. L. Bäumer, Das deutsche Institut für technische Arbeitsschulung (Dinta), 1930 ; A. Kopsch, Die planmässige Lehrlingsausbildung in der Industrie und die Gewerkschaften, 1938.