Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Socialisatie

betekenis & definitie

Planmatige, geleidelijke overgang van privaatbezit in gemeenschapsbezit, hetzij als overwegend staatseigendom, hetzij in de hand van daartoe ingestelde afzonderlijke organen. Alleen maatregelen in dit kader verdienen de naam S., niet het afzonderlijke staats- of gemeentebedrijf.

S. onderscheidt zich van socialisme, als een maatregel die wel een geleidelijke overgang naar socialisme kan beteekenen, doch hiermede niet mag worden vereenzelvigd, zoolang de S. zich nog voltrekt in een overwegend kapitalistische maatschappij. Als overgang naar het socialisme wordt door de sociaal-democratie meestal in de eerste plaats S. van de bedrijven, die een sleutelpositie innemen (grondstoffenproductie, verkeerswezen, bankwezen, enz.), van de reeds sterk geconcentreerde bedrijven en van het productieen (of) distributie apparaat van enkele eerste levensbehoeften (brood, melk als gemeentelijk bedrijf) voorgesteld.
S. als zoodanig houdt principiëel het toekennen noch verwerpen van een vergoeding in. In het algemeen is in voorstellen en plannen tot S. een vergoeding opgenomen, daar de uit de S. voortvloeiende voordeelen van organisatorische aard tenopzichte van de opheffing van het arbeidsloos inkomen overwegen. In dit verband is o.a. door de Ned. Sociaal-democraten het begrip S. van de beschikkingsmacht toegepast, waarbij deze laatste in handen van de staat of gemeenschapsorganen overgaat en een zeker eigendomsrecht als recht op bepaalde inkomsten uit het gesocialiseerde object blijft bestaan. S. is vooral na de wereldoorlog, in 1919, een veel gebruikt slagwoord geworden, eenerzij ds als uitdrukking van de wensch tot overgang naar het socialisme, anderzijds om deze wensch af te leiden. Verder dan S.-commissies en enkele S.-wetten in verschillende landen is het daarmede ten slotte niet gekomen. (In Ned. werd een in 1920 door de regeering onder de drang der omstandigheden ingestelde Commissie-Nolens, welke was opgedragen te onderzoeken „door welke wettelijke maatregelen de voortbrenging en verdeeling van goederen meer dienstbaar kunnen worden gemaakt aan het algemeen belang”, bij voorbaat ontkracht door weigering van het enquêterecht).

De groote vraag, die tenopzichte van S. langs democratische weg moet worden gesteld is, in hoeverre deze in de practijk mogelijk zal zijn zonder de machtsposities van het kapitalisme volledig te breken, m.a.w. in hoeverre het kapitalisme zich eventueel zonder verzet en sabotage tot het uiterste zou laten „wegsocialiseeren”.

Lit.: W. Röpke, Sozialisierung, H. d. S.; A. Amonn, Hauptprobleme der Sozialisierung, 1920; Het Socialisatievraagstuk, rapport S.D.A.P. 1920 ; Socialisatie, aanv. b. h. Socialisatierapport, 1933; Nieuwe Organen, rapport S.D.A.P. 1931; J. F.

Ankersmit en F. M. Wibaut, Socialisatie, 1933; Stafford Cripps, Cole a.o., Problems of a socialist govemment, 1933; ook Plannen van de arbeid.