Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Oorlogseconomie

betekenis & definitie

Onder O. (Wehrwirtschaft) wordt verstaan de economische oorlogsvoorbereiding in vredestijd en de aanpassing van de geheele volkshuishouding aan de militaire belangen in oorlogstijd. De moderne totale oorlog stelt economisch dusdanig hooge eischen, dat de laatste niet zonder de eerste mogelijk is.

Niet alleen vereischt de vergaande mechaniseering van de oorlogvoering voor eiken man aan het front een veelvoud van arbeidskrachten in het achterland, om het strijdende leger van het noodige te voorzien, ook de uitbreiding van de oorlog tot een economische oorlog op alle punten (blokkade, opkoopen van grondstoffen in de neutrale landen door den vijand, enz.) maakt economische voorbereiding noodzakelijk. Daarbij mag deze, mede met het oog op de tijdsduur als onbekende factor, het economisch leven in vredestijd niet dusdanig verstoren dat de O. in haar tegendeel zou omslaan, door inplaats van economische versterking economische verzwakking tengevolge te hebben.

Daar de O. in vredestijd belangrijke aankoopen in het buitenland vereischt, blijft normale uitvoer ook in dit verband noodzakelijk.Opgave van de O. in vredestijd is dus de noodzakelijke voorbereidingen te treffen binnen het kader van de zooveel mogelijk intact gelaten normale volkshuishouding. Deze voorbereiding moet omvatten:

1. De voedselvoorziening der bevolking (hierbij ook gerekend de voedselvoorziening van de veestapel als indirecte voedselvoorziening en van de noodige trekdieren) en de voorziening met de noodige gebruiksgoederen, waarvoor naast het aanleggen van noodzakelijke voorraden een nauwkeurig bepaalde mate van autarkie althans de onmiddellijke mogelijkheid daarvan moet worden verwerkelijkt.
2. De voorziening van de bewapeningsindustrie met de noodzakelijke grondstoffen. Ook hier is naast bevoorrading autarkie productie van de grondstoffen en vervangmiddelen als mogelijkheid voor te bereiden.

Beide maatregelen beteekenen immobilisatie van belangrijke bedragen, zoowel in de vorm van voorraden als van in vredestijd niet noodzakelijke productie en productie-inrichtingen.

3. Voorbereidende organisatie van de noodige arbeidskracht ingeval van mobilisatie. Voor de moderne oorlog is een juiste, rationeele, verdeeling van krachten in het binnenland en aan het front noodzakelijk en voorbereidende scholing van vrouwen van groot belang.
4. Beveiliging van het productieapparaat tegen vernieling door oorlogsgeweld decentralisatie, camouflage, enz. vooral ook van de krachtbronnen en transportinrichtingen. Deze voorbereiding vereischt in de eerste plaats nauwkeurige registratie van alle technische en economische hulpbronnen en hun theoretische organisatie tot een samenhangend geheel, waarbij ook in het belang van snelle omvorming van vredesin oorlogsindustrie en samenkoppeling van onderdeelen, vergaande normalisatie gewenscht is. Daarnaast worden met behulp van subsidie zgn. schaduw-industrieën, die reeds in vredestijd geheel op omschakeling in oorlogsindustrie zijn gebaseerd, ingericht. Ook het verstrekken van opdrachten voor het leger in vredestijd aan zooveel mogelijk particuliere ondernemingen is met het oog op oefening en ervaring van groot belang.

In tijd van oorlog zal het geheele economisch leven op elk gebied in groote omvang planmatig worden georganiseerd, wat reeds tijdens de oorlog 1914-’18 aanleiding heeft gegeven tot de term „oorlogssocialisme”.

Naast de problemen van de economische mobilisatie treden ook die van de economische demobilisatie omschakeling van het economisch leven na de oorlog op de voorgrond.

Daar deze in de regel moet geschieden onder minder hooge spanning dan de economische mobilisatie en bovendien in een door de oorlog verzwakte volkshuishouding, is het gevaar voor een crisis hierbij meestal grooter.

Dat O. in de omvang waarin deze in de laatste jaren in verschillende landen plaats vond, met de groote financiëele offers die deze vereischt, mogelijk was zonder het economisch leven geheel te verstoren, is voor een deel te danken aan het feit dat juist in die tijd een belangrijke hoeveelheid kapitaal en arbeidskracht braak lag, die zonder bezwaar ja zelfs op bepaalde punten met economisch voordeel voor niet-productieve doeleinden kon worden ingeschakeld. (Zie in dit verband o.a. J. M. Keynes, The general theory of employment, interest and money, 1925).

Lit.: Documentation relative à l’aspect économique de la guerre, S. d. N. 1934 ; Ch. Ailleret, l’Organisation économique de la nation en temps de guerre, 1935; A. Lampe, Allgemeine Wehrwirtschaftslehre, 1938; W. K. H.

Feuilleteau de Bruyn, De economische verdediging van Ned., 1939; A. Piatier, l’Economie de guerre, 1939; L. Fauvel, Problèmes économiquea de la guerre totale, 1940; P. Einzig, Economie warfare, 1940.