Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Medezeggenschap

betekenis & definitie

der arbeiders in het bedrijfsleven in de zin van mede-beslissen of gekend worden, m.a.w. beslissende of adviseerende stem in bedrijf of onderneming, is vooral na 1918, mede onder invloed van de democratische oorlogsleuzen der gealliëerden en het terugdringen van de mogelijkheden van een snelle verwerkelijking van het socialisme, door de arbeidersbeweging veelal onder de leuze „economische democratie” als punt van haar programma op de voorgrond geplaatst.

Deze M. zou niet beperkt moeten zijn tot de arbeidsverhouding, maar de geheele technische en economische bedrijfspolitiek moeten omvatten, in de uiterste consequentie controle op de uitgaven en inkomsten der onderneming door de vertegenwoordigers van het personeel, raadgevende stem bij het opstellen van de balans, enz.

Terwijl aan de zijde van de socialistisch georiënteerde arbeidersbeweging de M. werd gezien als een overgang naar het socialisme, resp. een nieuwe aantrekkelijke leuze om deze te propageeren, werd daaraan door de Chr. arbeidersbeweging een beteekenis gehecht in de richting van overbrugging van de klassenstrijd door een min of meer definitieve tusschenvorm tusschen het individualistische kapitalisme en het socialisme. Hierbij werd o.a. gedacht aan collectief mede-eigendom en M. der arbeiders door middel van aandeelenbezit (zie: Sociale bedrijfspolitiek).

Als uitvloeisel van deze propaganda moet ook het Duitsche Betriebsrätegesetz van 1920 worden beschouwd, dat een beperkte georganiseerde M. van de arbeiders binnen de afzonderlijke bedrijven inhoudt. In Ned. vinden bedrijf sraden toepassing in het kader der publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie ←.

Een moeilijkheid bij de verwerkelijking der M. is eenerzijds dat geen analogie bestaat tusschen politieke- en economische democratie (Bonger), in verband met het principiëel autocratisch karakter van het bedrijf, anderzijds dat de bestaande tegenstellingen in het kapitalisme door M. in de bedrijven zoo weinig zijn op te lossen dat deze in laatste instantie min of meer een formaliteit moet blijven, of voor de kapitalistische bedrijfsleiding technisch onaanvaardbaar is. In dit verband moet ook het mislukken van de meeste productieve coöperaties worden beschouwd. M. schijnt zich binnen de gegeven verhoudingen in hoofdzaak slechts te verwerkelijken in de zin van een grootere georganiseerde invloed van de vakvereenigingen op de arbeidsvoorwaarden in de ruimste beteekenis (zie: Georganiseerd overleg), en inschakeling van de arbeidersorganisaties op voet van gelijkheid bij de uitvoering der sociale wetgeving en sociale politiek.

In het kader van de propaganda voor „economische democratie” is o.a. ook aangedrongen op verdere uitbreiding van de openbare bedrijven (uitbreiding via de vertegenwoordigende lichamen van de politieke democratie op economisch terrein) en als uiterste consequentie op de vorming van een „economisch parlement”. Later is de leuze der „economische democratie” teruggedrongen door nieuwere begrippen, als corporatieve maatschappij 4- en publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie 4-, die in laatste instantie ook een beperking van het volkomen vrije beschikkingsrecht der afzonderlijke bezitters van de productiemiddelen inhouden. Ook hierbij blijft een belangrijk vraagpunt de inschakeling van het algemeen (consumenten) belang, als tegenwicht tot groepsegoïsme der georganiseerde bedrijfsgenooten (zie: Algemeen belang, Socialisatie).

Lit.: G. Albrecht, Wirtschaftsdemokratie, W. d. V.; id. Betriebsräte, W. d. V.; J. van den Tempel, Democratie in het bedrijf, 1921; Bedrijfsorganisatie en Medezeggenschap, rapport S.D.A.P. en N.V.V., 1923; G. van den Bergh, De medezeggenschap der arbeiders in de particuliere onderneming, 1924; F. van Meurs, Bedrijfsorganisatie en Medezeggenschap, 1924; De practijk van het Medezeggenschap, adres Verb. Ned.

Fabrikanten-Ver., 1924; W. A. Bonger, Problemen der democratie, 1934. + Ook Georganiseerd overleg.