Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Grondrente

betekenis & definitie

is dat deel van het inkomen uit gebruik of beschikbaarstelling van de bodem, dat berust op zijn natuurlijke qualiteiten. Voorzoover de G. haar duidelijkste uitdrukking vindt in de pacht, moet hierbij rekening worden gehouden dat deze laatste ook rente van het in de grond, ten behoeve van bodemverbetering enz., geïnvesteerde kapitaal omvat, terwijl in de totale opbrengst ook de ondernemerswinst - en bij den zelf werkenden eigenaar arbeidsloon is begrepen.

Voorzoover deze verschillende elementen van de opbrengst in de pr act ijk samenvallen, zijn zij echter moeilijk zuiver te scheiden. De natuurlijke qualiteiten van de bodem waarop de G. beberust zijn in de eerste plaats die, welke direct de opbrengst bepalen: vruchtbaarheid bij landbouw, gehalte en diepte van de lagen bij mijnbouw, enz.; in de tweede plaats de ligging, in verband met de transportkosten van het product en benoodigde aanvoer.

In de steden berust de G. in hoofdzaak op de gunstige ligging. In verband hiermede is de G. in hoofdzaak een differentiëele rente, die haar oorsprong vindt in het feit dat een zelfde toegepaste hoeveelheid arbeid en kapitaal op grond van verschillende qualiteit een verschillende opbrengst geeft (Wet van afnemende meeropbrengst zie: Optimum).

Inzooverre de prijs van het product bepaald wordt door de laatste gevraagde hoeveelheid (het grensproduct) en egalisatie van de productiekosten in verband met het monopoliekarakter van de grond in veel mindere mate dan bij de meeste industrieproducten kan plaats vinden, zullen de gronden van betere qualiteit en ligging een extra rendement opleveren, dat als G. aan de eigenaars komt. Daarnaast bevat de G. een vast element, de absolute rente, doordat als gevolg van de privaateigendom van de grond ook voor het ten gebruike afstaan van de minst gunstige gronden een vergoeding kan worden bedongen.

Voor den kooper van grond beteekent de G. geen extraopbrengst tenzij deze daarna stijgt daar deze op grond van de rentestand en risicopremie wordt gekapitaliseerd. De G. komt dus in de pacht en in de grondprijs tot uitdrukking, niet in de rente van het door aankoop van gronden geïnvesteerde kapitaal.Stijging van de G. in verband met toenemende bevolking tegenover niet vermeerderbare bodem wordt, behalve door ontginning en inpoldering, die de beschikbare hoeveelheid vermeerderen, tegengewerkt door de ontwikkeling van de techniek (bij land- en mijnbouw), die het qualiteitsverschil nivelleert, en verbeterde transportmogelijkheden, die tenopzichte van de voorsprong van ligging nivelleerend werken. Volgens de theoretici die in hoofdzaak vasthouden aan deze theorie, zooals die door Ricardo (Principles of pol. economy and taxation II, 1817) is geformuleerd, en die ook geheel in het kader der veel jongere grenswaardeleer (zie: Waarde en Waardetheorieën) past, is de differentiëele rente geen bestanddeel van de productiekosten, daar deze door de op de minst gunstige bodem vereischte toepassing van arbeid en kapitaal worden bepaald („Corn is not high beeause a rent is paid, but a rent is paid because corn is high”). Hoewel door sommigen de G. als afzonderlijk verschijnsel wordt ontkend, daar deze geen andere beteekenis heeft dan de algemeene extra winst, die overal ontstaat waar en zoolang toepassing van nieuwe machines of verbeterde productiemethoden niet algemeen is, m.a.w. een zelfde product ten koste van minder directe en indirecte arbeidskracht tot stand komt dan elders (Marx extra meerwaarde, Marshall quasi-rente), wordt de G. in het algemeen als een afzonderlijke inkomsten-categorie naast arbeidsloon, kapitaalrente en ondememerswinst beschouwd. Von Böhm-Bawerk duidt op verschil en verwantschap met de kapitaalrente in zijn formuleering der G. als „Spezialfall von Kapitalrente aus ausdauerden Gütern”. Bij de verdeeling van het maatschappelijk product komt in de vorm van G. een afzonderlijk deel ten koste van de overige bevolkingsgroepen aan de grondeigenaars toe. In verband hiermede zijn steeds stemmen opgegaan om de G. althans wat betreft de differentiëele rente aan de gemeenschap ten goede te doen komen (zie: Grondbezit hervorming) . Lit.: N.

G. Pierson, Leerboek der Staathuishoudkunde 3dezie: 1912; Ch. Gide et Ch. Bistzie: Histoire des doctrines économiques V. II, 5de 1926; Weinberger, Grondrente, H. d. S.; K.

Diehl, Grundrente, W. d. V.; K. Diehl und P. Mombert, Ausgewahlte Lesestücke zum Studium der pol. Oekonomie Von der Grundrente, 3de 1922; K. Marx, Das Kapital III/II, 6, 1885 ; A. Marshall, Principles of economies, 8e. 1925.