Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Financieel kapitaal

betekenis & definitie

Hoewel het begrip F. in het gebruik niet altijd scherp begrensd is, onderscheidt het zich van industriëel- en handelskapitaal als rente- of winstgevend kapitaal als zoodanig, waarbij de toepassing in het bedrijfsleven van secundair belang is. Zijn beteekenis ontleent het F. aan de concentratie als geld-kapitaal in handen van banken of groote financiers, waardoor deze, als gevolg van financiering, vaak een overwegende macht over belangrijke deelen van het bedrijfsleven verkrijgen en dit aan hun doeleinden ondergeschikt maken.

De Morgan-groep bijv. beheerscht een belangrijk deel der Amerikaansche spoorwegen, Kreuger trad met zijn luciferstrust op als internationale geldgever, waarbij hij door middel van leeningen aan verschillende staten het lucifersmonopolie verkreeg.(Het kapitaal van het Kreugerconcern bedroeg in 1930 rond 1550 millioen gulden). De macht van het F. heeft o.a. geleid tot groote, niet door bedrijfstechnische oogmerken beheerschte, concentraties (zie: Holding Company). De critiek op het F. gaat voornamelijk uit van het economisch en sociaal nadeel van een kapitaalmacht, die de beheersching van de meest belangrijke bedrijven los maakt van hun technische, economische en sociale taak binnen de nationale economie ten bate van vaak internationale grootkapitalistische belangen, en ook het geconcentreerde spaarkapitaal in vele gevallen met veronachtzaming van de nationale belangen aan zijn politiek dienstbaar maakt. In Frankrijk werd bijv. door groote financiersgroepen de aandacht in een dusdanige mate op buitenlandsche financieringen gericht, dat een groote achterstand van de binnenlandsche industrie het gevolg was.

Lit.: R. Hilferding, Das Finanzkapital, 1909: G. W. Edwards, The evolution of finance capitalism, 1939 ; H. Feis, Europe the world’s banker 1870-1914; J. H. Clapham, The economie development of France and Germany 1815-1914.