(stieg; gestiegen), stijgen, klimmen; afdalen; steigeren; gisten; rijzen, omhoog komen; morgen steigt das Examen, morgen vindt 't examen plaats; ihre Nummer im Programm stieg um 10 Uhr, haar nummer in ’t programma had om 10 uur plaats; einen Drachen steigen lassen, een vlieger oplaten; Treppen trappen klimmen; einem aufs Dach steigen, iemand er van langs geven; ins Examen steigen, opgaan voor e. examen; in den Keller steigen, in de kelder afdalen, duiken; zu Kopfe steigen, naar ’t hoofd stijgen.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk