Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 05-09-2022

Ein

betekenis & definitie

1. (getal) één; ein für allemal, eens voor al; in einem fort, onafgebroken; Feldherr und Soldat in einem, veldheer en soldaat tegelijk; sie sind eines Alters, zij zijn van dezelfde leeftijd.

2. (lidwoord; voorn, woord) een; iemand; das ist einer, dat is me d’r een; die einen behaupten ja, andere aber nein, sommigen beweren van ja, anderen van neen; unser einer, iemand als wij; Neues, iets nieuws.
3. (bijw.) in; er wußte weder ein noch aus, hij wist geen raad.