1. (bijwoord van plaats of tijd), daar; toen; dan; ist er schon da?, is hij er al?; von da au, van toen af; da antwortete er, toen antwoordde hij; und da sagt man noch, en dan zegt men nog; es ist nichts mehr er is niets meer aanwezig.
2. (voegwoord) omdat, daar; toen; ich ging fort, da es spät wurde, ik ging weg, omdat het laat werd; da ich ein Kind war, redete ich wie ein Kind, toen ik een kind was, sprak ik als een kind.