Wijn & drank Encyclopedie

Jan Zellenrath (1979)

Gepubliceerd op 04-05-2021

* 08 de wijnstok

betekenis & definitie

De plantkunde leert ons dat de wijnstok behoort tot de familie der Ampelidacea, waartoe ook andere besdragende klimplanten en kruipers behoren zoals de Ampelopsis en Panhenocissus quinquefolia. Van deze familie van 10 soorten is er maar één - de Vitissoort - belangrijk voor de wijnbouwer, hoewel er ook een paar andere zijn die druiven kunnen produceren. (Men heeft geprobeerd om wijn te maken van de Ampelocissussoort, maar deze was te licht en te wrang zodat de poging geen herhaling waard was.) De Vitissoon voldoet trouwens uitstekend, want zijn planten gedijen voorspoedig in alle gematigde klimaten.

Op het noordelijk halfrond groeien ze in het wild tussen de 35ste zuidelijke breedtegraad en de 50ste noordelijke en ze worden gekweekt tussen de 38ste en de 53ste. Dit genus (soort) splitst zich in 2 sub-genera, Euvites en Muscadiniae, die elk weer in meerdere soorten zijn onderverdeeld. De rassen van elk van deze soorten vermenigvuldigen zich zeer snel.Het ras Vini/era, van het sub-genus Euvites, van het genus Vitis, levert alle grote wijnen ter wereld. We hebben goede reden om aan te nemen dat deze soort afkomstig is uit Transkaukasië, maar zich in de warme landen rond de Middellandse Zee pas goed heeft kunnen ontwikkelen door toedoen van de eerste beschaafde volkeren. Van de oostkust van de Middellandse Zee werd hij naar Griekenland overgebracht, daarna naar Italië en ten slotte naar Gallië, tot aan de Atlantische kust en de oevers van de Rijn. Pas veel later werd hij vanuit Europa overgebracht naar de Verenigde Staten (vooral Californië), naar Australië, Zuid- en Noord-Afrika en Zuid-Amerika. Vitis vinifera heeft enkele wijnproducerende rivalen die echter tamelijk onbelangrijk zijn; het betreft hier enkele inheemse soorten uit West-Azië en Amerika. Voor de wijnbouw is niet één van deze soorten werkelijk van belang, maar in Japan worden er enkele van gekweekt.

Toen de crisis die werd veroorzaakt door de phylloxera op zijn dieptepunt was, exporteerde Japan zelfs wijn van de Vitis coignetiae naar Frankrijk. (Wanneer men de Vitis vinifera op stammen van andere soorten ent heeft de vrucht een aantrekkelijke smaak, maar na gisting ontstaat een vocht dat meer op zoete likeur lijkt dan op ons druivenat.) In Noord-Amerika kweekt men deze soorten op ruime schaal in het oosten en in Canada. In Frankrijk, evenals in andere landen, gebruikt men ze als onderstam die phylloxera-resistent is. Het is duidelijk dat de rassen van de Vitis vinifera hierop geënt worden.

De classificatie van de soorten van het Fim-genus vormt enige stof tot discussie; de plantkundige classificaties zijn altijd enigszins willekeurig en in het gunstigste geval zijn de geleerden het niet allemaal met elkaar eens. De meest algemeen geaccepteerde classificatie - vooral in Europa en de Verenigde Staten - is echter die van professor Branas (misschien wel de beste ampelograaf ter wereld) in zijn colleges aan de Ecole Nationale d’Agriculture te Montpellier:

1. - SUB-GENUS EUVITES
A. AMERIKAANSE SOORTEN
1) Gematigde streken

(oostzone)

Vitis labrusca

Vitis lincecunid

Vitis aestivalis

Vitis bicolor

(middenzone)

Vitis riparia

Vitis rubra

Vitis rupestris

Vitis monticola

Vitis Berlandieri

Vitis cordifolia

Vilis candicans

Vitis cinerea

(westzone)

Vitis Californica

Vitis Arizonica

2) Droge streken (Florida en de Bahama’s)

Vitis coriacea

Vitis gigas

(tropische en equatoriale zone)

Vitis Bourgaeana

Vitis Caribaea

B. OOST AZIATISCHE SOORTEN (incompleet)
1) Gematigde streken

Vitis amurensis (Japan, Mongolië, Sachalin Eil)

Vitis coignetiae (Japan, Sachalin, Korea)

Vitis Thunbergii (Japan, Korea, Formosa, Zuidwest-China) (Korea, Japan, India, Nepal)

Vitis flexuosa (China)

Vitis Romaneti (China)

Vitis Piasezkii (China)

Vitis armata (China)

Vitis Wilsonae (China)

Vitis rutilons (China)

Vitis Pagnucii (China)

Vitis pentagona (China)

Vitis Romanetia (China)

Vitis Davidii (China)

2) Subtropische streken

Vitis Retordi (Tonkin)

Vitis Balansaeana (Tonkin)

Vitis lanata (India, Nepal, Deccasn, Zuid-China, Birma)

Vitis pedicellata (Himalaya)

C. EUROPESE EN WEST- EN CENTRAAL-AZIATISCHE SOORTEN

Vitis vinifera

II. - SUB-GENUS MUSCADINIAE NOORD AMERIKAANSE SOORT

Vitis rotundifolia

Vitis Munsoniana

Vitis Popenaei

Aan Amerikaanse zijde van de Atlantische Oceaan heeft het merendeel van de wijnbouwers de classificatie van de Amerikaanse geleerde Bailey overgenomen. Academisch gezien beschouwen de Europeanen deze als minder nauwkeurig, maar uit praktisch oogpunt wèl zeer efficiënt. Deze classificatie houdt enkele terminologische variaties en afwijkende onderverdelingen in. De belangrijkste veranderingen in terminologie zijn: Vitis riparia wordt Vitis vulpina en Vitis bicolor wordt Vitis argentifolia. Bailey verdeelt Vitis Caribaea bovendien in 2 duidelijk onderscheiden soorten: Vitis tiliaefolia en Vitis sola; de Europeanen beschouwen deze 2 rassen echter als mutaties van dezelfde.

HET KRUISEN (HYBRIDISATIE)

De classificatie van wijnstokken wordt er niet gemakkelijker op als men bedenkt dat men ze kan kruisen, waardoor nieuwe wijnstokken ontstaan die bepaalde kenmerken hebben van beide ouders, van een van de twee of van geen van beide. Deze ‘mulets’ lijken tot een heel nieuwe soort te behoren. In de Verenigde Staten wordt op grote schaal kunstmatige kruising toegepast en een aanzienlijk aantal van de beste wijnen uit het oostelijk deel van het land is door dergelijke kruisingen verkregen, na anderhalve eeuw inspanning. Om verschillende redenen wil de Vitis vinifera daar niet groeien.

Maar de Amerikanen zijn niet de enigen die zich voor deze kruisingen interesseren. In bijna alle wijn verbouwende landen van de wereld vindt men laboratoria die zich speciaal met de wijnbouw bezighouden, met name in Frankrijk waar voortdurend wordt geëxperimenteerd. De Franse hybriden - kruising van de Vitis vinifera met Amerikaanse soorten of van dezelfde Vinifera met andere hybriden - hebben de naam gekregen van degene die de kruisingen heeft uitgevoerd; zo hebben we Baco, Seibel en Couderc die over de hele wereld bekend zijn. Verschillende hybriden beslaan enorme oppervlakten in de oostelijke wijngebieden van de Verenigde Staten, in Canada, Zuid-Frankrijk, Italië en Spanje. Hoewel hun rendement hoger is dan dat van de Vitis vinifera en zij een betere resistentie hebben tegen bepaalde ziekten is de wijn die zij geven niet meer dan een eerlijke. Over de hele wereld wordt echter nog steeds naarstig gezocht naar de ideale kruising met het hoogste rendement, resistent tegen ziekten en toch met vruchten waarvan de kwaliteit gelijkwaardig is aan die van de Vitis vinifera.

Tot op heden worden de grote wijnen echter nog uitsluitend geproduceerd door diezelfde Vitis vinifera. Sterker nog, zij komen nog steeds, zoals eeuwenlang het geval is geweest, van dezelfde 7000 wijngaarden.

FACTOREN DIE DE KWALITEIT BEPALEN

Oenologen - mensen die wijn en wijngaard bestuderen - beweren dat de kwaliteit van welke wijn dan ook door 4 factoren wordt bepaald: de bodem, het klimaat, het druiveras en de mens. Minder belangrijke factoren, zoals bijvoorbeeld de gisten, spelen ook een rol, maar wel een ondergeschikte. De 4 bovengenoemde zijn echter essentieel. Om een grote wijn te verkrijgen moeten deze 4 met elkaar verbonden zijn, elkaar steunen en aanvullen, waarbij elk zijn onmisbare kwaliteiten bijdraagt. In deze combinatie is de wijnstok het allerbelangrijkst, op de voet gevolgd door de bodem waarop hij groeit.

De bodem die geschikt is voor de wijnstok moet ‘nobel’ zijn; de factoren die bijdragen tot deze ‘noblesse’ zijn echter moeilijk te analyseren. Zijn meest in het oog springende kenmerk is armoede, want de wijnstok gedijt dikwijls beter op een bodem waar niets anders op wil groeien. De versteende resten in de oölithische kalksteen in de Bourgogne hebben de volgende Bourgondische paradox opgeleverd: ‘Als onze bodem niet de rijkste van de wereld was, zou hij de armste zijn’. Dat gaat ook op voor de nauwelijks vruchtbare krijtgrond in de Champagne, de zanderige kiezel van de Bordeaux en de leisteengrond in het dal van de Moezel, die tot voedsel dienen van planten wier druiven de grootste wijnen van de wereld geven. Daarentegen produceert de rijke en vruchtbare grond van de Franse Middellandse-Zeekust en de Italiaanse Povlakte slechts goede vin ordinaire.

Deze arme grond moet een bepaald soort rijkdom hebben: zwakke sporen van talrijke elementen. De grootste glorie van de wijn zit hem in de nuances van smaak en bouquet, die althans gedeeltelijk het resultaat zijn van de actie en interactie van de verschillende elementen die de wijnstok tot voedsel dienen.

Zonder in details te treden willen we volstaan met te zeggen dat deze sporenelementen in relatief kleine hoeveelheden aanwezig zijn in rotsgrond en aarde. Het zijn o.a. de volgende mineralen: borium, kobalt, koper, jodium, mangaan, molybdeen, nikkel, selenium, vanadium, zink enz. Als hun gehalte te hoog is kunnen ze schadelijk zijn voor de plant, maar in kleine hoeveelheden zijn ze onmisbaar.

Hoewel men op dit gebied geen uitgebreid onderzoek heeft gedaan, heeft men het effect dat deze sporenelementen op de plant kunnen hebben op spectaculaire wijze aangetoond in de boom- en wijngaarden van de Verenigde Staten, waar een minieme verhoging van het boriumgehalte van de bodem een onvolkomenheid in het vruchtvlees van appels heeft weggewerkt. Wat andere elementen betreft zijn er in verschillende landen, zoals Duitsland en Australië, soortgelijke resultaten bereikt. Men denkt dat het effect dat deze sporenelementen op de wijnstok hebben, bestaat in de controle van het groeiritme en het wijzigen van het enzymen-complex. De elementen in de bodem die de wijnstok voedt, geven de druif haar specifieke geur en smaak. Het aantal en het type gistcellen die de gisting bewerkstelligen kunnen een belangrijke invloed hebben op de wijn (→ * 09 HOE WORDT WIJN GEMAAKT?).

Uiterst kleine wijzigingen in de bodem hebben al effect op de wijn die is gemaakt van druiven welke op die bodem groeien. Maar het spreekt vanzelf dat de essentiële basiselementen aanwezig moeten zijn, willen de sporenelementen een rol van enige betekenis kunnen spelen. Wijnstokken brengen hun beste vruchten voort op kwartsgrond, kalksteen of leisteengrond, waarvan de korrelige samenstelling gunstig is voor de waterhuishouding. Zo verkrijgt men de rijpste druiven. Stikstof en humus zorgen voor een weelderige bladgroei. Maar de kwaliteit van de druif heeft ervan te lijden.

In de bodem van de beste wijngaarden vindt men een kleine hoeveelheid ijzer, maar als dat te veel is zal de wijn moeilijk te klaren en te stabiliseren zijn (sommige experts beweren echter dat dit te wijten is aan ijzer in het wijnbereidingsmateriaal, en niet dat uit de bodem). Als al deze elementen in verschillende hoeveelheden aanwezig zijn zal het samenspel de kwaliteit van de druif bepalen.

Uit dit alles volgt dat degene die van plan is een wijngaard te kopen, zonder veel moeite zal kunnen voorspellen waar de wijnstok het best zal groeien. Om met zekerheid te kunnen bepalen op welk stukje grond zijn produkt in kwaliteit zal stijgen is een kwestie van tijd, ervaring en een grote dosis geluk.

Het klimaat. Hitte en regen hebben een zeer directe invloed op de wijnstok. Koude, maar niet té koude winters met een behoorlijke hoeveelheid regen en lange, hete maar niet te droge zomers met af en toe wat regen, ziedaar het ideale weertype. De eerste kou aan het eind van de herfst en het begin van de winter doet de wijnstok inslapen; tijdens deze winterslaap kan het hout harden en rijpen, maar een te koude winter is dodelijk. De zomer moet vrij warm zijn, zodat de druif kan rijpen. Veel zon aan het eind van de zomer versnelt de innerlijke rijping van de druif.

In de streken met een gematigde en koele temperatuur moeten de wijnboeren daarom zo laat mogelijk oogsten om zoveel mogelijk van de laatste zonnestralen te kunnen profiteren. Ongeveer in de laatste week van de zomer besluit men over te gaan tot oogsten als het weer meewerkt. Veel zon in de late zomer geeft een zeer aangename wijn, die echter middelmatig, zo niet slecht zal zijn als het dan regent. Regen is alleen welkom in de winter en het vroege voorjaar, want bij warm en vochtig weer in het najaar kunnen er allerlei ziekten ontstaan. Wanneer het in de late zomer veel regent loopt de druif het risico aan de plant te verrotten. Door gebrek aan zon zal de druif niet zo volledig kunnen rijpen als in een zonovergoten zomer.

Onder de indirecte klimatologische invloeden rekenen we de frequentie en strengheid van vorst, hagel en wind. Wanneer het nog laat vriest, in mei, kan dat het einde van de oogst voor het gehele jaar betekenen. Hagelbuien en harde windvlagen aan het eind van de zomer kunnen de druiven vóór de oogst kapotmaken of van de takken afrukken. En er zijn nog andere factoren: de nabijheid van water bijvoorbeeld, omdat meren en rivieren immers extreme temperatuurschommelingen afzwakken. De ligging van de wijngaard op een helling, al naar gelang de richting, zal verschillende resultaten geven. De meeste wijngaarden liggen op glooiend terrein, wat een betere blootstelling aan de zon en drainage van de bodem geeft. In de Bordeaux, waar de wijnstokken op nauwelijks glooiende hellingen zijn geplant, is dit net zo duidelijk te constateren als in de dalen van de Rijn en de Moezel, waar de hellingen steil zijn.

Druivesoort. Het spreekt vanzelf dat men voor iedere bodem en elk klimaat exact het juiste druiveras moet zien te vinden. Een frappant voorbeeld hiervan zien we in de Bourgogne, waar de edele rode wijnen van de Côte-d’Or met de Pinot noir worden gemaakt, en in de Beaujolais - dat er nog geen 50 km vandaan ligt - waar men de Gamay kweekt. Zelfs een dergelijk kleine afstand kan kapitale verschillen opleveren: de Gamay geeft in de Côte-d’Or slechts een vin ordinaire, terwijl de Pinot noir in de Beaujolais een vlakke wijn produceert. Alleen het juiste ras op de juiste plaats kan de beste resultaten opleveren, subliem zelfs.

En last but not least, de mens. In elke menselijke onderneming moeten we menselijke fouten incalculeren. Alleen als de mens Uiterst vakbekwaam is en de natuur op haar best kunnen de grootste wijnen worden gemaakt. Na de oogst zal de mens ongetwijfeld zijn uiterste best doen, maar als hij de druif niet naar behoren heeft laten rijpen zal de oogst zijn inspanningen nauwelijks waard zijn. De verzorging van de druiven is een zware en moeilijke taak. Een consciëntieuze wijnboer heeft nauwelijks vrije tijd om zich aan andere activiteiten te wijden.

HET KLAARMAKEN VAN DE BODEM

Alvorens de wijnstok te kunnen planten moet de bodem met zorg worden klaargemaakt, wat een uitputtend karwei is. In sommige wijngebieden - de steile hellingen in het dal van de Rijn in Duitsland en van de Douro in Portugal bijvoorbeeld - is de wijnbouwer misschien genoodzaakt om met dynamiet rotspartijen op te blazen, terrassen aan te leggen en zelfs aarde aan te voeren om zijn wijngaard naar behoren te kunnen voeden. Elders in Europa moet de bodem diep worden omgewerkt. Dat is een omvangrijk karwei: door dit omwerken krijgen zowel de ondergrond als de bovengrond lucht en zon zonder ze met elkaar te vermengen; ook wordt de bovengrond wèl met de ondergrond vermengd, of men bewerkt de ondergrond maar beroert de bovengrond daarbij zo min mogelijk. Dit karwei is dikwijls ongelooflijk gecompliceerd omdat zeer veel Europese wijngaarden zijn aangelegd op glooiend terrein waar de wijnbouwer geen gebruik kan maken van een tractor en soms zelfs niet eens van een paard; in die gevallen moet het land ‘met de hand’ worden bewerkt. Na dit bewerkingsproces gaat men over tot het kweken van een soort beschermend gewas dat de grond gedurende een jaar of 2 moet verrijken.

Dan pas zal de bodem geschikt zijn voor de aanplant van een wijngaard. Daarvoor gebruikt men soms wijnstokken van 1 jaar oud, maar meestal van 2 jaar.

In Californië en andere gebieden waar men nieuwe wijngaarden plant gaat het egaliseren van de bodem dikwijls gemakkelijk, onder aan de hellingen tenminste, omdat men daar tractoren voor kan gebruiken. Gewoonlijk wordt de bodem daar in enkele dagen ontgonnen, bewerkt en beplant. De bodem is maagdelijk en zeer vruchtbaar. Een beplanting met gewassen om de bodem rijker te maken is niet nodig. Mechanisatie maakt het mogelijk een groot aantal hectaren met weinig mankracht te beplanten. In Californië moet de bodem worden uitgerookt om schimmels en andere ziekten uit te roeien.

DE VOORTPLANTING VAN DE WIJNSTOK

Er zijn heel wat manieren waarop de wijnstok zich kan voortplanten, maar ze worden lang niet allemaal door de wijnbouwer gebruikt. De plantkunde leert ons dat de druif van nature is bestemd om de pitjes te beschermen en te voeden, en dat de wijnstok zich normaliter voortplant via zaadjes. Voor de wijnbouwer is dit echter de minst praktische methode. Wanneer de wijnstok zich op deze manier voortplant moeten de bloemen worden bestoven, en het stuifmeel kan al of niet afkomstig zijn van de bloem van dezelfde soort. Wanneer de bloem door het stuifmeel van een ander ras wordt bevrucht krijgt men een hybride. Daar de wijnbouwer een exacte replica wil hebben van de druif die hij teelt, en zaailingen kostbare extra’s vergen aan kassen en potten, laat hij dit karwei graag over aan de landbouwkundige laboratoria of aan hybridisatie-specialisten, kortom aan de kwekers van wijnstokken.

Stekken, of marcottage, was altijd de traditionele manier om de wijnstok te vermeer-

deren, maar sinds het uitbreken van de phylloxera in de vorige eeuw wordt deze methode niet vaak meer gebruikt. De marcottage ging als volgt in zijn werk: jonge loten werden naar de grond toegebogen en gedeeltelijk met aarde bedekt; wanneer de wortels die zij daar vormden voldoende waren gegroeid scheidde men de uitloper, de marcotte, van de moederplant en plantte deze ergens anders. De wijnbouwers gebruikten vaker een andere methode die werd afgeleid van de marcottage, waarbij ze een oude stam plantten waar slechts één jonge loot aan bleef zitten; deze vormde dan nieuwe wortels en voedde zich door de oude, voor zover die er nog aan zaten. Op deze manier had de nieuwe plant precies dezelfde eigenschappen als de oude.

Als gevolg van de phylloxera zijn deze 2 methoden in onbruik geraakt. De meeste wijnstokken zijn tegenwoordig Vitis vinifera, die op stammen van Amerikaanse rassen of hybriden worden geënt. De hiervoor besproken methoden zouden wel een plant geven met de wortels van de Vitis vinifera, maar deze zou erg gevoelig zijn voor phylloxera. Toch heeft men sinds 1958 op Chateau-Prieuré-Lichine hier en daar de methode van marcottage gebruikt, zonder enig bezwaar.

In Californië, waar bodem en klimaat voor immuniteit tegen phylloxera schijnen te zorgen, wordt 65% van de wijnstokken met hun eigen wortels geplant. Dat geldt eveneens voor Turkije, het westelijk deel van Azië en bepaalde gebieden in Duitsland. Tegenwoordig is stekken de enige praktische methode. In de herfst of de winter, tijdens hun winterslaap, worden jonge takken van de wijnstok afgesneden en tot het voorjaar in zand of zaagsel bewaard; vervolgens worden ze in vruchtbare grond geplant waar ze wortel kunnen schieten. Ongeveer na een jaar zijn deze planten sterk genoeg om overgeplant te worden. Deze ranken behoren natuurlijk tot de Amerikaanse soorten of hybriden die voor de Vitis vinifera als entstok dienen.

De wijnbouwers enten in porten of ter plaatse. Bij de eerste methode enten ze een loot van de Vitis vinifera (scion) op een stam (sujet), en zetten hem in een pot op een beschutte plaats. Pas als het litteken is geheeld wordt de nieuwe wijnstok overgeplant in de grond om daar wortel te schieten. Bij de tweede methode ent men een scion op een onderstam die al op de definitieve plek staat.

Door de snelle uitbreiding van de wijngaarden in Californië heeft de vraag naar stammen een hoge vlucht genomen. Men vond een snellere voortplantingsmethode uit die vandaag de dag overal wordt gebruikt: rijpe stengels worden in stukken met elk één knop gesneden; deze worden in kassen bij een temperatuur van 30°C opgekweekt en met een fijne sproeier vochtig gehouden. Als er nieuwe blaadjes aan verschijnen worden ze op hun beurt weer in stukjes gesneden, elk met één blaadje en één knop. Deze stukjes worden in een groeihormoon gedompeld en in de kas geplant. Dank zij deze methode van vaporisatie kan een 5 jaar oude wijnstok jaarlijks duizenden nieuwe plantjes produceren.

Maar welke methode men ook gebruikt, het resultaat is hetzelfde: men heeft een nieuwe wijnstok verkregen. Toch zal men nog 4 jaar moeten wachten voordat er druiven worden geproduceerd die goed genoeg zijn om wijn van te maken. Er bestaan echter heel wat soorten die al na 3 jaar produceren.

DE ZORG VOOR DE WIJNSTOK

Hoewel iets te simpel uitgedrukt kunnen we stellen dat de wijnboer zich het eerste jaar van de wijnstok vooral om de wortelgroei bekommert, het tweede jaar om de takken, of ze sterk zijn en op de goede plaats zitten en vanaf het derde jaar ten slotte let hij er vooral op of de wijnstok vruchten van zo goed mogelijke kwaliteit geeft. In de praktijk is hij tijdens het hele bestaan van de wijnstok met dit soort zaken bezig, maar wanneer de stok nog jong is vereist hij extra zorg.

Dit zijn de delen van de wijnstok die boven de grond uitsteken:

- DE STAM, het lichaam van de wijnstok, met daaraan:
- DE ARMEN, oftewel de twijgen, waaraan:
1. LOTEN; die van één seizoen bestaan uit:
a) nieuwe blaadjes;
b) hechtranken (dunne, soms gespleten loten die zich om de stokken wikkelen om de takken te ondersteunen);
c) ranken die op het oude hout verschijnen (één of meer jaren oud);
d) waterloten: loten die op de stam onder de enting verschijnen.
2. RANKEN: loten van meer dan een jaar oud en al volgroeid; de belangrijkste zijn die waaraan de vruchten verschijnen, dus waar de druiven aan zullen komen.
3. KNOPPEN: korte, dunne stelen die in 3 categorieën kunnen worden verdeeld:
a) de eigenlijke knop die in de lente vrucht zal dragen;
b) de vernieuwingsknoppen die de ranken van het volgend jaar zullen vormen;
c) de vervangingsknoppen die de bestaande takken zullen vervangen.

Door snoeien en opbinden - 2 verschillende handelingen die echter nauw met elkaar verbonden zijn - behoudt de wijnboer slechts dat gedeelte van zijn wijnstok dat nodig is voor een goede constante kwaliteit van goede druiven. Het snoeien bestaat dus uit het wegnemen van overtollige loten waarbij die welke door hun vorm en richting het werk vergemakkelijken, gespaard blijven.

Het snoeien. Het snoeien heeft tot doel een optimaal evenwicht te bereiken tussen de groei van de wijnstok en de grootte van de oogst. Als men de wijnstok laat groeien zonder dat hij wordt gesnoeid zal hij meer druiven produceren dan hij kan laten rijpen. Te sterk snoeien daarentegen zou de algehele groei in ernstige mate beperken. Ideaal is een zo groot mogelijke zone met bladeren, waar de grootst mogelijke hoeveelheid druiven onder optimale omstandigheden kunnen rijpen. De mate waarin moet worden gesnoeid hangt af van de vruchtbaarheid van de grond, de sterkte van de wijnstok, de warmte van het klimaat en de hoeveelheid beschikbaar water.

Wanneer het warm is, de grond vruchtbaar en de wijnstok sterk, kan met ‘lang’ snoeien worden volstaan; men laat dan minstens 4 knoppen of ‘ogen’ aan elke steel, omdat de wijnstok genoeg energie heeft om een overvloed aan bladeren en vruchten te kunnen dragen. Bovendien kan men dan een groter aantal paaltjes van normale lengte gebruiken om de extra groei te steunen. Aantal, lengte en plaatsing van deze stokjes hangen helemaal af van het gebruikte opbindsysteem. In Californië gebruikt men meer en meer een latwerk voor de druiven die bestemd zijn voor de produktie van eersteklas wijnen. Dit latwerk is vrij kostbaar, maar op deze manier kunnen er meerdere stengels van elk zo’n 15 à 20 ogen aan de wijnstok blijven zitten. In de streken met een kouder klimaat, zoals Duitsland en Noord-Frankrijk, zal de wijnstok niet zo sterk zijn. Daarom gebruikt men daar veelvuldig het systeem van bekervormige opbinding en snoeiing, waarbij kleine stokjes worden gebruikt.

Zodra de wijnstok is volgroeid en de gewenste vorm heeft aangenomen moet men aan de hand van de prestaties van de wijnstok in het voorgaande seizoen bepalen in hoeverre er moet worden gesnoeid. Als groei en oogst in evenwicht waren laat men hetzelfde aantal ogen als er ranken waren aan de wijnstok zitten, terwijl het aantal stengels (bij een te grote oogst) moet worden teruggebracht.

Het opbinden. De methode van snoeien en de factoren die daartoe hebben geleid bepalen eveneens de wijze waarop de wijnstok zal worden opgebonden:

1) op draad (cordon),
2) gobelet (beker) of
3) latwerk (espalier).
1. De stam van een als cordon gesnoeide en aangebonden wijnstok wijst in één richting, verticaal, horizontaal of schuin. Deze snoeiwijze biedt de mogelijkheid tot een groot aantal variaties. De meest voorkomende is die waarbij de stam opzij wordt gebogen, zodat hij evenwijdig aan de grond groeit. Meestal wordt hij met ijzerdraad aan paaltjes gebonden. De hoeveelheid loten die naar boven of beneden uitlopen hangt af van de wijnbouwer, evenals het aantal knoppen of ogen die er aan elke loot zitten. Deze methode vereist nogal wat handigheid, maar beloont de wijnbouwer met een rijke oogst. Ze kan echter niet voor alle soorten wijnstokken worden gebruikt, met name niet voor de fijnste, die de minste vruchten geven.

De meest bekende, overal ter wereld gebruikte snoeimethode voor de fijne soorten en afgeleid van de cordon is de methode Guyot. Bij deze wijze van snoeien laat men één twijg aan de stam zitten. De loten die aan deze twijg groeien worden langs ijzerdraad geleid. Deze methode is bij uitstek geschikt voor wijnstokken waarvan de basisknoppen onvruchtbaar zijn of die kleine, compacte druiventrossen vormen. De meest voorkomende cordon-vorm in Californië is de T, een stam met 2 horizontale takken.

2. Bij de gobelet-methode houdt men een verticale stam waaruit meerdere schuine takken groeien die de plant een soort bekervorm geven. Het voordeel hiervan is dat de wijnstok geen extra steun nodig heeft en dat onderhoud en bewerking ervan gemakkelijk zijn. Maar deze methode kan niet worden gebruikt als de basisknoppen onvruchtbaar zijn, en in sommige gevallen hebben sterke wijnstokken hun druiven op een moeilijke plaats zitten.
3. Bij de erpafer-methode eindigt de stam in 1 of 2 twijgen met verschillende ranken die meestal op een zelfde niveau worden opgebonden. Dat gebeurt met ijzerdraad, maar meestal door middel van een latwerk dat tot steun dient. Deze wijze van snoeien heeft talloze variaties, waaronder de even nuttige als decoratieve latwerken die men in sommige siertuinen vindt.

DE CYCLUS VAN DE WIJNSTOK

De jaarlijkse groeicyclus van de wijnstok begint in het voorjaar: de winterslaap is ten einde en de plantesappen beginnen weer op gang te komen. Na een week of 6 verschijnen er blaadjes aan en zwellen de knoppen aan de ranken na het dunne houtvliesje, dat hen tijdens de winter heeft beschermd, te hebben gebroken. De knoppen zijn dan nog klein en zien er wollig uit, en de blaadjes zijn nog heel fijn. Deze fase wordt débourrement genoemd, en daarna begint de croissance, de eigenlijke groei. In tegenstelling tot veel andere planten verschijnen de blaadjes hier vóór de vruchtjes. De periode van débourrement hangt vooral af van de warmte en de bodem en in bepaalde mate ook wel van het tijdstip waarop de wijnstok is gesnoeid.

Als dit in de winter is gebeurd, wat de normale gang van zaken is, verschijnen de knoppen op de normale tijd. Maar als de plantesappen al op gang waren op het moment dat de wijnbouwer zijn wijnstok snoeide zal het débourrement later plaatsvinden, soms wel 2 weken. Zo’n verlate snoei betekent verlies van een aanzienlijke hoeveelheid plantesap. En hoewel dat geen enkele voedingswaarde heeft, zijn de wijnbouwers toch bang dat dit verlies de plant schade berokkent, zodat ze liever niet te laat snoeien. Toch kan dit heel nuttig zijn in streken waar het nog laat kan vriezen, omdat het débourrement dan wordt uitgesteld tot het gevaar voor nachtvorst is geweken. Late snoei, ook wel groene snoei genoemd, maakt het wegnemen van jonge loten noodzakelijk.

In Californië, maar ook in Frankrijk, bijv. Bourgogne, voert men een dubbele snoei uit tussen eind herfst en midden winter. Men laat 4 à 8 ogen aan de stengels zitten in plaats van 2 a 4. Degene aan het uiteinde van de stengel hebben de tijd om door te groeien, maar de loten worden onmiddellijk tot normale lengte teruggesnoeid opdat ze hun zetmeel-reserves niet uitputten. Dank zij deze methode kan er dan een tweede snoei plaatsvinden, want men hoeft niet bang te zijn dat de groei te vroeg begint. Het débourrement wordt echter zo’n 5 à 14 dagen uitgesteld.

De jonge loten krijgen blaadjes en daarna bloemtrosjes. Elk trosje bestaat uit minuscule knopjes en het geheel ziet eruit als een miniatuur druiventros. In het begin is elk bloempje bedekt met een vliesje dat bij het ontluiken verdwijnt, waardoor de voortplantingsorganen worden onthuld.

De bloem van de meeste wijnstokken bestaat uit een kegelvormige vrouwelijke stamper en 5 mannelijke meeldraden, die allemaal even sterk zijn. De stamper bestaat uit het vruchtbeginsel, de stijl en de stempel; de meeldraden uit draden met daaraan kleine zakjes stuifmeel, die helmknop worden genoemd. Wanneer deze zakjes opengaan verspreidt het stuifmeel zich, waarvan de korreltjes met de stempel worden bestreken waar ze ontkiemen. De kelk groeit langs de stijl tot in het vruchtbeginsel waar de bevruchting plaatsvindt.

De meeste Vitis vinifera zijn hermafrodiet: bij alle planten zijn zowel de mannelijke als de vrouwelijke organen even sterk ontwikkeld. Andere wijnstokken hebben echter weer bloemen waarvan hetzij de mannelijke, hetzij de vrouwelijke organen zijn verschrompelt!. De wijnbouwer zal er dus goed op moeten letten mannelijke en vrouwelijke wijnstokken zo doordacht mogelijk te verspreiden. Het stuifmeel van de eerste bevrucht het vruchtbeginsel van de tweede, die vrucht zal dragen. De hermafrodiete soorten bevruchten zichzelf; het stuifmeel van de meeldraden valt op de stamper van dezelfde bloem. In het geval van een unisex wijnstok moet het stuifmeel van de ene de stamper van de andere zien te bereiken.

Als een dergelijke ontmoeting niet plaatsvindt zullen er geen vruchten zijn. De druif zal altijd de spruit zijn van de wijnstok die hem draagt. In geval van kruising vinden veranderingen slechts plaats in de pit, waar de wijnbouwer echter geen belangstelling voor heeft.

De bloem van de wijnstok bloeit ongeveer 2 weken, waarin het weer van het grootste belang is omdat de hele opbrengst ervan afhangt. Als de plant niet bloeit zoals het moet, resulteert dat in coulure (zie DE PATHOLOGIE VAN DE WIJNSTOK.) In geval van ernstige coulure zal de wijnstok geen druiven produceren. Onder normale omstandigheden komen er als het bloempje verdwijnt heel kleine groene besjes, die in trossen groeien en rijpen.

De bloei wordt gevolgd door de langzame groei van de vrucht. De besjes zijn dan nog helemaal groen, rijk aan chlorophyl en nemen net als de blaadjes koolstof op. Hun ontwikkeling in volume neemt toe, maar in scheikundig opzicht verandert er niets, behalve dat hun zuurgraad misschien iets toeneemt.

De volgende fase, de véraison, begint gewoonlijk in augustus. De druif verandert van kleur; van groen wordt hij goudkleurig, roodpaars of ook wel doorzichtig groenachtig wit. Dan pas heeft het eigenlijke rijpingsproces plaats.

Hieronder volgt een schema van de opeenvolgende fasen:

Débourrement 72 à 75 dagen

Bloeitijd 10 à 20 dagen

Eerste ontwikkeling van de druif 40 à 45 dagen

Eigenlijke rijpingstijd 48 à 50 dagen

Totaal 170 à 190 dagen

Dit schema gaat alleen op voor de cépages de première époque (druiverassen van de eerste periode), want de verschillende druiverassen rijpen ook in verschillende tijden. De in dit opzicht meest erkende classificatie is die van de Fransman Pulliat, daterend van het eind van de vorige eeuw. Pulliat gebruikte de Chasselas Doré-druif als standaard en stelde het volgende schema op:

Categorie Rijpingstijd Voor of na Chasselas Doré

Précoces zeer vroeg 10 dagen ervoor

lre époque vroeg ongeveer dezelfde tijd

2e époque vroeg najaar 12 dagen erna
3e époque najaar 24 dagen erna
4e époque laat 36 dagen erna

Het systeem van Pulliat is niet het beste om de rijpingsdatum te voorspellen, omdat het geen rekening houdt met lokale omstandigheden of klimatologische invloeden. Het geeft slechts een schema om de verschillende druiverassen onderling te vergelijken.

De methode van Winkler en Amerine is een nauwkeuriger manier om de rijpingstijd te bepalen. Deze is gebaseeerd op de totale hoeveelheid warmte die elke categorie nodig heeft om te rijpen. Wanneer men de karakteristieke kenmerken van de druif op dit punt en de klimatologische omstandigheden kent kan men de datum voorspellen waarop de druif rijp zal zijn.

Na de véraison vinden er veranderingen in de druif plaats, terwijl hij nog steeds groeit. Hij heeft dan al zijn maximale zuurgraad bereikt, die echter afneemt al naar gelang zijn suikergehalte toeneemt. Deze verschijnselen versnellen zich tijdens het rijpingsproces. De druif is rijp als het suikergehalte zijn maximum heeft bereikt en niet meer toeneemt. Op dat moment is hij klaar om geplukt te worden of om een laatste fase in te gaan, die van de ‘nobele rotting’. In sommige gevallen zien we na de rijping een schijnbare toename van het suikergehalte, die echter niets anders is dan verdamping van water in de vrucht.

In sommige wijnbouwgebieden, met name in de Barsac en de Sauternes, en in iets mindere mate de Moezel en de Rijn, veroorzaakt een minuscule zwam een asgrijze schimmel op de druif die tot nobele rotting wordt. Het proces wordt erdoor verhaast, zodat er uiterst zoete wijnen uit voortkomen, in het Frans Pourriture Noble genaamd. (→ BOTRITIS CINEREA.)

Tijdens het rijpingsproces wordt de druif bedekt door een soort grauwe waas, dat hem tegen te veel zon beschermt en tegelijkertijd de gistcellen vasthoudt die tot de gisting zullen leiden.

Terwijl de wijnstok zich voorbereidt om vruchten af te leveren dreigt het gevaar voor allerlei ziekten. Het vochtige weer maakt dat gevaar nog groter, want ziekten verspreiden zich sneller op natte druiven; bovendien spoelt de regen de chemische produkten van de druiven af, die de wijnboeren gebruiken om ziekten te voorkomen, in te tomen of te genezen.

Hieronder volgt een lijst van de belangrijkste ziekten en hun bestrijdingsmiddel.

DE PATHOLOGIE VAN DE WIJNSTOK

De ziekten die de wijnstok bedreigen kunnen in 2 hoofdcategorieën worden verdeeld:

1. Niet-parasitaire infecties of ziekten en
2. Ziekten van parasitaire aard

De eerste categorie omvat plagen veroorzaakt door het klimaat, de bodem en de mens; de tweede omvat ziekten veroorzaakt door een virus, bacterie, schimmel of insekt.

I. Niet-parasitaire ziekten
1) Het klimaat

Vorst is het grootste gevaar. Hoewel het merendeel van de wijngaarden zich in gebieden bevindt waar het effect van de vorst zo gering mogelijk is, kan deze toch vernietigende consequenties hebben wanneer hij optreedt. Door de strenge winter van 1956 nam de produktie van bepaalde wijngaarden in de Bordeaux met 90% af. Deels omdat dergelijke koude winters zelden voorkomen (sinds 1709 had men in de Bordeaux niet zo’n koude winter gehad als die van 1956!) weten de wijnboeren niet welke maatregelen ze moeten nemen om hun wijnstokken te beschermen. In het algemeen loopt de wijnstok gevaar als de temperatuur ’s winters zakt onder de -15°C en in het voorjaar onder de -4°C. Heel wat Amerikaanse wijnstokken kunnen veel beter tegen de kou dan de Vit is vinifera.

De Bèta-soort - kruising van de Vitis labrusca en de Vitis riparia - in het noorden van de Verenigde Staten en Canada kan temperaturen beneden de -20°C verdragen, en de Vitis amurensis gedijt voorspoedig in het buitengewoon strenge klimaat van het eiland Sachalin (tot op heden heeft deze helaas nog geen druiven geproduceerd). In wijnbouwgebieden waar het ’s winters uitzonderlijk koud is bedekt men de wijnstok met aarde. Dit wordt af en toe gedaan in Rusland, Hongarije, Bulgarije, het westelijk deel van Azië en Canada. Wanneer het nog laat in het voorjaar vriest is dat zeker niet zonder gevaar, maar we hebben al gezien dat een late snoei de bloei kan uitstellen tot het gevaar is geweken.

In veel gebieden van Californië komt het regelmatig voor dat het in het voorjaar vriest, waardoor de jonge loten worden gedood, wat weer verlies van een groot deel van de oogst betekent. Vroeger (en tegenwoordig nog in de Bourgogne) gebruikten de wijnboeren verwarmingstoestellen op olie of butagas, die ze in hun wijngaard neerzetten om deze-tegen de vorst te beschermen, of ze installeerden door een motor aangedreven propellers, die windmachines werden genoemd en die de hoger gelegen warme lucht deden circuleren. Tegenwoordig is de meest gebruikte methode om een sproeisysteem in de lucht aan te leggen, als er tenminste water in de buurt is. In periodes van hevige kou verspreiden de sproeiers constant een dun laagje water over de wijnstokken; door de warmte die vrijkomt als dat water bevriest worden ze tegen de vorst beschermd. Hoewel deze methode zeer kostbaar is, is hij zó doeltreffend dat er in de zones die vroeger niet te exploiteren waren vanwege de vorst in lente of herfst, met succes wijngaarden kunnen worden aangelegd.

Hitte kan ook schadelijk zijn voor de wijnstok, maar pas wanneer de temperatuur boven de 43°C komt, wat een kritiek punt is. Zulke gloeiend hete zomers komen eigenlijk alleen maar voor in Noord-Afrika, waar de sirocco - een warme, droge en uitdrogende wind - enorme schade aanricht, vooral als hij langere tijd waait.

Hagel beschadigt bladeren en takken zodat ze soms afscheuren, wat natuurlijk slecht is voor de wijnstok. Hagelstormen die laat in de zomer optreden kunnen de oogst volkomen vernielen. Om zich tegen deze plaag te wapenen schoot men vroeger wel vuurpijlen af op hagelwolken opdat ze sneller zouden breken, in elk geval vóór ze boven de wijngaard zouden komen, of om een reactie te bewerkstelligen die ijs in water doet overgaan. Maar door de hoogte van de hagelwolken en de snelheid waarmee ze zich voortbewegen laat deze methode nogal te wensen over.

Stormachtige wind knakt de jonge loten en rukt bladeren en vruchten af. Sommige zoute oceaanwinden deden de bladeren van de wijngaarden in de Médoc tot soms wel 80 km landinwaarts verdorren.

2) De bodem

Droogte maakt de bladeren geel, en als er geen manier wordt gevonden om de wijngaard te besproeien (hetgeen in Frankrijk niet mag) verzwakt deze of gaat dood. Overstroming kan de wijngaard verdrinken, maar dat duurt enige tijd. Als het niet langer aanhoudt dan 10 weken, kan de wijngaard in leven blijven. Deze bijzonderheid bracht sommige wijnboeren ertoe om hun wijngaarden onder water te laten lopen om de phylloxera te bestrijden: de parasiet verdronk voordat hij de wijnstok kon aantasten. Chlorose is een vergeling van de bladeren die te wijten is aan een gebrek aan chlorofyl. In Europa is dit verschijnsel dikwijls een gevolg van een overmaat aan calcium in de bodem, waardoor een ijzertekort ontstaat.

Al naar gelang hun ras zijn de wijnstokken bestand tegen dit kwaad, dat nauwelijks voorkomt bij de Vitis vinifera. De behandeling bestaat uit toevoeging van ijzersulfaat aan de bodem, volgens de theorie dat een overmaat aan calcium de bodem zou beletten om ijzer op te nemen. Vitis berlandieri is redelijk resistent tegen chlorose, en wordt dan ook wel als onderstam gebruikt.

Tekorten in de bodem zijn vooral te wijten aan een gebrek aan borium, kalium of zink. Zinkgebrek komt vrij veel voor in Californië en Australië, waar men dat aan de bodem moet toevoegen. Gebrek aan borium komt veel vaker voor; in dat geval kan men extra borium aan de bodem toevoegen, maar men spuit het ook wel direct in de wijnstok. Giftigheid van de bodem is meestal te wijten aan een overmaat aan zout. Door de juiste onderstam te kiezen (vooral de hybriden van een kruising met de Vitis candicans, afkomstig uit de moerassen van de Mississippi, zijn zeer goed tegen zout bestand) kan men dit kwaad bestrijden. Het is ook mogelijk om de aarde te wassen door haar gedurende korte tijd onder water te laten lopen met zoet water. Een overmaat aan borium kan ook giftige effecten hebben.

3) De wijnstok

Coulure betekent dat de bloem uitdroogt zonder bevrucht te zijn. Deze ziekte kan ook de druif zelf aantasten als hij nog een klein besje is, hard en groen, dus in het eerste stadium van zijn ontwikkeling. De hoofdschuldige is hier het slechte weer, want de bloem kan alleen bij warm en zonnig weer ontluiken en bevrucht worden. Een te snelle groei kan ook coulure tot gevolg hebben. Dit verschijnsel is gewoonlijk te wijten aan een slecht evenwicht tussen de ent en de onderstam; men kan dan het beste op een andere stam enten die wel geschikt is voor de druif die men wil produceren. Millerandage is een ongelijkheid in grootte van de verschillende druiven aan dezelfde tros.

Als de bloei en de bevruchting niet volledig zijn geweest komen sommige druiven niet verder dan hun beginstadium - groen, hard en niet groter dan hagelstenen - terwijl de andere zich normaal ontwikkelen. Voor wijnproducenten is dit een ziekte, maar voor andere druiventelers, met name in Korinthe waar men rozijnen produceert, is het een normale zaak.

Rougeau - het rood worden van de bladeren - is een ziekte die niet door een virus of parasiet wordt veroorzaakt, maar door een wond die de doorstroming van de plantesappen belemmert. Als de wond boven de grond zit, zal men zo mogelijk het gewonde deel verwijderen. Als hij zich onder de grond bevindt, d.w.z. aan de wortels, kan een bemesting met kalium soms een heilzaam effect hebben, vooral als de wortels nog niet al te sterk zijn ontwikkeld.

4) De mens

Brunissure is een ziekte die het gevolg is van een overproduktie van druiven door een onvoldoende gesnoeide wijnstok. Er verschijnen dan bruine vlekken op de bladeren, die daarna afVallen. De kwaliteit van de vrucht heeft ervan te lijden en ten slotte zal de wijnstok zijn energie-reserves hebben opgebruikt en doodgaan. Dit kwaad is te genezen wanneer men het meteen aan het begin aanpakt: men hoeft er alleen maar voor te zorgen dat de wijnstok een gereduceerde hoeveelheid trossen draagt. Is de plant echter al uitgeput, dan is hij verloren.

Brûlée is de naam van de kwaal die wordt veroorzaakt door aantasting van de plant door insekticiden, fungiciden, chemische meststoffen en soms ook door de rook van naburige fabrieken. In deze gevallen is er sprake van een menselijke fout - de plant wordt niet zorgvuldig genoeg behandeld of is op een verkeerde plaats neergezet waardoor aan de wijngaard schade wordt toegebracht.

II. Ziekten van parasitaire oorsprong

1) De virussen

Infectueuze degeneratie of court noué is een virusziekte die pas na de phylloxéra schijnt te zijn ontstaan. De wijnstok krijgt deze ziekte via de bodem die is besmet met een virus: Xiphema index. Het blad wordt geel langs de nerven waartussen spikkeltjes verschijnen; de bladeren worden misvormd, de ranken splijten en vermenigvuldigen zich zijdelings en de bloemen vormen dubbele, soms zelfs meervoudige trossen. Deze ziekte begint op verspreide plaatsen in de wijngaard en breidt zich langzaam uit. De 3 voornaamste kenmerken ervan zijn: hij bekort geleidelijk aan het leven van de wijnstok, hij zetelt in de bodem en er bestaat tot op heden geen enkele behandeling tegen. Deze ziekte wordt deels door het ploegen verergerd en verspreid.

Tot dusver is de enige oplossing de aangetaste wijnstokken uit te trekken en de grond slechts licht of helemaal niet om te ploegen. Deze degeneratie heeft de volgende consequenties: als een prephylloxera wijnstok wel 100 jaar had kunnen worden zal de levensduur van de eerste generatie erna zijn teruggebracht tot 40 jaar en die van de tweede tot 15 jaar. En als de court noué de levensduur van zo’n wijnstok dan terugbrengt tot 4 jaar, zal hij geen wijn meer produceren. De bodem kan worden schoongemaakt door alle geïnfecteerde wijnstokken en die eromheen staan weg te halen en het land braak te laten liggen tot alle oude wortels zijn verrot en het dan uit te roken met DD (dichloropropaan dichloropropyleen).

De ziekte van Pierce heerst in Californië. De bladeren worden geel langs de nerven en hun rand verschrompelt; de ranken zijn te klein, de vruchten kleuren veel te vroeg waarna ze verkleuren. De wijnstok gaat slechts 1 tot 5 jaar mee. Deze ziekte is te wijten aan hetzelfde virus als de dwerggroei van het halfagras, dat door insekten wordt verspreid. Behandeling: het weghalen van de geïnfecteerde wijnstokken heeft geen zin; het bacillendragende insekt moet met een krachtig bestrijdingsmiddel worden aangepakt.

Ook andere virusziekten kunnen aanzienlijke schade aanrichten; de een geeft de schors een kurkachtig aanzien, de ander maakt de bladnerven geel en weer een ander maakt dat de bladeren zich oprollen. En dan is er nog de mozaïekziekte.

2) Bacteriën

De ziekte van Oleron manifesteert zich in vlekken op de bladeren en bloemtrossen; ze verwoest de wanden aan de binnenkant van de cellen. Hoewel ontstaan in Europa komt ze bijna alleen nog maar voor in Zuid-Afrika. Men denkt dat koperbespuitingen en de sterilisatie van het snoeigereedschap de ziekte in Europa hebben doen verdwijnen.

3) Cryplogama of schimmels

Anthracnose is de enige ernstige wijnstokziekte van Europese afkomst, er verschijnen kleine, veelhoekige vlekken op de bladeren, de vruchten en de loten. De cryptogaam die deze ziekte verwekt leeft in vrijheid, en daarom heeft men de Vitis vinifera buiten het oostelijk deel van de Verenigde Staten gehouden, ondanks de koude winters in deze streek; de black rot vormt ook een bedreiging als hij niet onder controle wordt gehouden. Anthracnose wordt behandeld met kopersulfaat (CUSO4), waarvan men in Frankrijk jaarlijks 80000 ton gebruikt voor de bestrijding van meeldauw. Het wordt meestal toegediend in de vorm van bouillie bordelaise, een mengsel van wisselende hoeveelheden kopersulfaat, kalk en water.

Apoplexie (of Esca) dankt zijn benaming aan de bliksemsnelle dood van de wijnstok tijdens extreme hitte. Deze ziekte heerst overal ter wereld, onder alle planten. Ze wordt veroorzaakt door een minuscule schimmel die het hout binnendringt en er een enzym loslaat, dat door het plantesap wordt vervoerd en de plant doodt boven de plaats waar hij is binnengedrongen. Naar het schijnt kan men dit kwaad heel doeltreffend bestrijden met natrium arsenaat, maar men weet nog niet waarom.

Black rot, oftewel zwarte rotting, is een infectieziekte van Amerikaanse oorsprong. Ze manifesteert zich in grijze vlekken met zwarte spikkeltjes op de groene organen van de plant. De vrucht gaat rimpelen, verkleuren en wordt bruin. Men past dezelfde kopersulfaat-behandeling toe als bij anthracnose. In het oostelijk deel van de Verenigde Staten wordt deze ziekte zeer gevreesd omdat de behandeling met bouillie bordelaise er niet aanslaat.

Excoriose is een zeer zelden voorkomende ziekte die vooral de takken aantast. Behandeling met bouillie bordelaise = Bordeauxe Pap Mildion.

Meeldauw of Mildion, in Europa zo geheten, is in Amerika waaruit het afkomstig is eigenlijk geen meeldauw. Deze schimmelziekte, veroorzaakt door de Plasmopora viticola, tast de groene delen van de wijnstok aan, maar alleen vóór de véraison. Er vormen zich olieachtige vlekken onder de bladeren, die later wit worden en zich uitbreiden. Ze verschijnen ook op de jonge loten, net boven de knoppen, en kunnen de bloemen en vruchten aantasten. Meeldauw steekt slechts de kop op bij zeer warm en vochtig weer. Aangezien het door de wind wordt verspreid kan het rampzalige gevolgen hebben. (De meeste Amerikaanse soorten zijn resistent tegen de meeldauw en worden in hun land niet tegen deze ziekte behandeld.) De cryptogaam die deze ziekte veroorzaakt leeft in vrijheid in het oostelijk deel van de Verenigde Staten, daarom manifesteerde hij zich in Europa zodra men daar Amerikaanse planten invoerde.

Meeldauw wordt eveneens behandeld met bouillie bordelaise. De Franse wijnboeren verbruiken voor dit doel jaarlijks 80 000 ton kopersulfaat.

Oïdium, in Europa zo geheten, is in Amerika de eigenlijke meeldauw. Het is de meest gevreesde ziekte van de uit Amerika geïmporteerde wijnstokken die in 1854 enorme schade aanrichtte onder de Franse wijngaarden, toen 20% van de wijnstokken werd vernield. Oïdium remt de groei van de wijnstok, tast de bladeren aan en doet de druiven openspringen vóór ze rijp zijn. Als men er niets aan doet zal de wijnstok - vooral de kwetsbare Vinifera - binnen enkele jaren dood zijn. De wijnen die zijn gemaakt van door deze ziekte aangetaste druiven smaken slecht, ruiken slecht en hebben een lelijke kleur en een laag alcoholgehalte. Ook al is er maar één wijnstok door oïdium aangetast, heeft dat toch consequenties voor de wijn. Deze ziekte wordt bestreden met zwavelverstuivingen; ook daarvan verbruiken de Franse wijnboeren jaarlijks 80 000 ton.

Pourridié (wortelschimmel) is een ziekte die zich ontwikkelt op de wortels, de stam of de takken, dus de houtachtige delen van de wijnstok. De bovenste worteldelen ontwikkelen zich ten nadele van de onderste, die de nuttigste zijn en die daardoor zwakker worden. Deze wortelschimmel is vooral hevig in zanderige grond en manifesteert zich dikwijls in de buurt van water. De enige manier om deze kwaal te behandelen bestaat in het uittrekken van de aangetaste wijnstok, het desinfecteren van de bodem en het land braak laten liggen tot de verantwoordelijke schimmel is verdwenen. Het gaat hier om de Armillaria, de Rosellina necatrix of de Dematophora necatrix.

Grijze rotting (Pourriture grise) is aan dezelfde minuscule schimmel (Botrytis Cinererea) te danken als de nobele rotting, waaraan de zoete Sauternes, evenals de zoete Duitse en Hongaarse wijnen hun gewaardeerde eigenschappen danken. Wanneer het vochtig, warm weer is (25°C) en vooral wanneer de wijnstok door een andere ziekte is verzwakt, ziet men een grijze rotting verschijnen die de bladeren aantast en veranderingen teweegbrengt in de vrucht. Over het algemeen is deze rotting een ziekte. Alleen in bepaalde gunstige omstandigheden - hoge vochtigheidsgraad gevolgd door warm weer - kan hij de nobele rotting worden die door bepaalde wijnboeren zozeer wordt nagestreefd (→ BOTRYTIS CINEREA).

Rot blanc (witte rotting) verschijnt op de druiven op het moment dat ze rijp zijn en laat ze dan openbarsten. Onmiddellijke behandeling met koper of bisulfiet is geboden.

Rot brun (bruine rotting) is - de naam zegt het al - de verschijning van bruine vlekken tussen de nerven van de basisbladeren. Deze van oorsprong schimmelziekte manifesteert zich alleen in streken met koude en droge winters, een noodzakelijke voorwaarde voor het leven van de schimmel die er de oorzaak van is. Deze ziekte moet direct bij aanvang worden behandeld met sulfaat; ze komt voornamelijk voor in Duitsland.

4) Dierlijke parasieten

Dierlijke parasieten in de wijngaard zijn niet overal hetzelfde. Die in Frankrijk voorkomen hoeven dat niet noodzakelijkerwijs in Zuid-Afrika, Californië en zelfs niet in Spanje. Hieronder volgt een opsomming van de belangrijkste:

De Acariose, veroorzaakt door een minuscule, mijtachtige spin, net zo klein als de schurftmijt. Dit beestje voedt zich met het jonge blad en de vrucht. Door bespuiten met koper kan men het doden.

De Erinose (Phytoptus vitis of Eriophyes vitis) is een minuscule mijt die blaren veroorzaakt op bladeren, bloemen en druiven. De meeste wijnstokken zijn er resistent tegen, maar die erdoor worden aangetast worden behandeld met de oplossing die gewoonlijk ter bestrijding van oïdium wordt gebruikt.

De Altise, een keverachtig insekt dat zich voedt met blaadjes die er daardoor gaan uitzien als fijne kant. Wordt bestreden met insekticiden.

De Anguillule, een draadworm - een worm zo dun als een draadje - die de wortels doorboort en er knobbeltjes vormt die op die van de phylloxera lijken. Vooral de Vitis vinifera is erg gevoelig voor deze draadworm. Door een goede onderstam te kiezen die resistent is tegen deze draadworm kan men het gevaar al ontwijken. Maar als deze draadwormen zich in de grond op extreme wijze vermenigvuldigen zal het nodig zijn ze met DD te desinfecteren. Na de phylloxera is deze worm de grootste vijand van de wijnstok.

Ook enkele vlinders zijn wijnstokparasieten, zoals de Eudemis, de Cochylts en de Polychronis viteana. Hun larven doen zich te goed aan de druiventrossen zonder ze trouwens helemaal kapot te maken, maar ze maken ze wel vatbaar voor andere ziekten. Ze worden gedood met insekticiden.

De Phylloxera, de borende wijngaardluis afkomstig uit Amerika, komt over de hele wereld voor, behalve in Chili en enkele geïsoleerde plaatsen. Hij dook in 1868 voor het eerst op in Europa na de oïdium-epidemie en veroorzaakte de grootste ramp op wijngebied sinds de zondvloed. De verwoestingen die hij heeft aangericht hebben de hele Europese wijncultuur op zijn kop gezet en het ‘grand débat’ uitgelokt dat al sinds een eeuw onder kenners bestaat: is de wijn uit het post-phylloxera tijdperk even goed als die uit de pre-phylloxera dagen? (→ PHYLLOXERA) en de vragen en problemen die erover bestaan onder dee alfabetisch gerangschikte onderwerpen).

De Pyrale, een soort mot die zich voedt met de bladeren en vruchten van de wijnstok. Wordt net als de vlinders met insekticiden gedood.

De Popillia japonica, een minuscuul kevertje dat de bladeren en de vruchten aantast, vormt een nieuwe bedreiging voor de wijngaarden in het oostelijk deel van de Verenigde Staten. Men doodt hem met insekticiden op basis van arsenicum. Dit kwaad heeft zich nog niet verspreid in Californië of Europa.

EEN WIJNGAARDKALENDER

De opsomming van calamiteiten die de wijnstok bedreigen geeft ons een idee over het vele werk en de grote zorgen van de wijnboer. De details van zijn werk en het tijdstip dat hij kiest om ze uit te werken variëren al naar gelang de streek en de tradities. De hieronder volgende kalender geeft een opeenvolging van de werkzaamheden die werden uitgevoerd op Chateau-Prieuré-Lichine, dat aan de auteur van deze encyclopedie toebehoort en is gelegen in de Bordeaux, in de gemeente Margaux. Elders zullen de werkzaamheden niet veel anders zijn, hoewel men zelfs in naburige wijngaarden lichte verschillen kan constateren.

De herfst. In de laatste week (en in sommige streken nog veel eerder) van september of in oktober vindt het oogsten plaats, dat meer dan 2 weken in beslag neemt. Hierna volgt een grote schoonmaak van de voren, waarbij de boer met zijn landbouwmachine de voren stuk voor stuk tot hun uiterste rand bewerkt. Daarna wordt er geploegd om de bodem lucht te geven. Dit wordt zó gedaan dat de aarde de occulatie, d.i. de entingsplekken, die gevoelig zijn voor kou, bedekt en beschermt.

De winter. Gedurende de hele winter kan er worden gesnoeid. Bovendien vervangt men in dit seizoen, waar nodig, de steunpaaltjes en het ijzerdraad dat ze met elkaar verbindt.

De lente. Er wordt een tweede keer geploegd om de bodem lucht te geven. De ploeg wordt gevolgd door met speciale harkjes uitgeruste vrouwen die de grond tussen de planten bewerken waar de ploeg niet kan komen. Dit karwei heet ‘déchausser la vigne’. Wanneer de knoppen verschijnen neemt men de overbodige eraf. Ook haalt men de repousses weg, takjes die aan de onderstam groeien.

In april of mei wordt er een derde maal geploegd. In dit seizoen worden ook nieuwe wijnstokken geplant ter vervanging van uitgeputte exemplaren.

De zomer. Tijd om onkruid te wieden. In juni worden de ranken opgebonden en men topt ze af om overmatige groei te vermijden. Vooral in dit seizoen wordt de wijnstok tegen allerlei ziekten bespoten en besproeid. De wijnboer zal, al naar gelang het seizoen en de wijnstok, zijn wijngaard in één zomer ongeveer 8 keer behandelen. Een vierde keer ploegen haalt het onkruid weg. De druiven rijpen.

De herfst. De druiven zijn rijp en worden geplukt, waarmee de cyclus opnieuw begint.