Wijn & drank Encyclopedie

Jan Zellenrath (1979)

Gepubliceerd op 04-05-2021

* 02 geschiedenis van de wijn

betekenis & definitie

De geschiedenis van de wijn is op uiterst ingewikkelde wijze met die van de mens verweven. Wij weten dat de beschaving is voortgekomen uit de landbouw: toen de eerste nomaden gingen zaaien en oogsten hielden zij op met zwerven.

Om het wat nauwkeuriger te zeggen: de beschaving is begonnen met de wijn, want de wijnstok heeft meer tijd nodig dan welke andere plant ook en geeft pas na 4 jaar druiven die geschikt zijn voor de wijn. Na 4 jaar op een zelfde plek te hebben doorgebracht hadden de nomaden zich gestabiliseerd en beoefenden zij al enkele huishoudelijke ambachten.We weten niet wanneer de mens is begonnen met het drinken van wijn, maar hij aanvaardde deze drank als een geschenk der goden: voor de Egyptenaren was Osiris de god van de wijn en voor de Grieken Dionysos, terwijl de Armeniërs volhouden dat Noach bij Eriwan de eerste wijngaard heeft geplant. Omdat bekend is dat men in prehistorische grotten druivepitten heeft gevonden zouden we mogen aannemen dat de wijn ouder is dan de geschiedenis, maar het is zeer onwaarschijnlijk dat de grotbewoners al wisten hoe ze druiven konden laten gisten. Toen zij deze ontdekking deden was dat dus zonder twijfel volkomen toevallig. Er bestaat een legende waarin een Perzische koning, die dol was op druiven, deze bewaarde in een grote kan waar vergif op stond. Enige tijd later dronk een van de schoonheden uit zijn harem, die door hem werd verwaarloosd en genoeg had van het leven, een paar slokken van de drank uit die kan... Het vergif was zo heerlijk dat ze weer tot zichzelf kwam en de koning er een beker van aanbood; hij dronk ervan, nam de dame weer in gratie aan en bepaalde dat men de druiven voortaan moest laten gisten. Op wat voor manier de Perzen ook tot deze ontdekking zijn gekomen, ze waren ongetwijfeld grote wijnliefhebbers; volgens Herodotus werden alle belangrijke kwesties in de Raad van State tweemaal achtereen besproken: de eerste keer onder het genot van wijn, de tweede keer zonder.

Zeker is dat Mesopotamië en de hellingen van de Kaukasus tot de eerste wijnbouwgebieden behoorden: de offerscène van het paneel De Standaard van Oer, dat zich momenteel in het Brits Museum bevindt, dateert uit de eerste helft van de 30ste eeuw voor de christelijke jaartelling. Niet lang na 3000 v. Chr. plantte men in Egypte al wijngaarden om grafwijnen te maken; de eerste legendes over de wijnconsumptie in China dateren zo ongeveer uit dezelfde periode. We denken in elk geval dat Griekenland - het eerste Europese land waar wijn werd gemaakt - deze kunst in het Oosten heeft geleerd, en heel zeker ook in Egypte.

De oudste geschreven overblijfselen op het gebied van wijn in Egypte zijn de zegels op de afsluitingen van amforen, die in de graven van vóór de Koningstijd zijn gevonden. In de oudste tijden bezat de koning zijn eigen wijngaard waar de grafwijn werd gemaakt, en leverde een lapje grond beplant met wat wijnstokken voor huishoudelijk gebruik: zijn tafelwijn (volgens H.F. Lutz).

De wijngaarden die aan belangrijke personen toebehoorden droegen reeds namen: Ramses III (1198-1166) plantte de beroemde wijngaarden van Kan-komet, evenals een aantal nieuwe wijngaarden in de oasen. Een wijngaard in Zoser draagt een bijzonder lange naam: ‘Geprezen zij Horus die op de drempel der hemelen staat’. De wijn van dit gewas werd door de Egyptenaren soms wat korter aangeduid met ‘drank van Horus’. Sommige zegels mogen trouwens als juweeltjes van duidelijkheid worden beschouwd, zoals bijvoorbeeld deze: ‘In het jaar XXX goede wijn van het uitgestrekte, geïrrigeerde gebied van de Tempel van Ramses II te Per-Amon. Het hoofd der wijnbereiders, Toutmès’. Het ware te wensen dat alle etiketten zo eerlijk en duidelijk waren en zo eenvoudig gesteld.

Als gevolg van de gelijkmatige temperatuur verschilde de kwaliteit van de oogst in Afrika van het ene jaar tot het andere nauwelijks. Een goede grond is van vitaal belang voor de wijnstok, waar hij ook groeit; de Egyptenaren braken zich reeds het hoofd over de ligging van hun wijngaarden, want zij wisten dat de wijnstokken in de nabijheid van de Nijldelta beter groeiden omdat ze daar jaar in, jaar uit op natuurlijke wijze door de Nijl werden bevloeid. De moeraslanden vonden ze echter niet zo geschikt, zodat ze hun wijngaarden op een soort aangelegde verhogingen plantten, die door een muur werden omgeven.

De reliëfs en muurschilderingen die wij nu nog in de graven kunnen bewonderen bieden ons een duidelijke voorstelling van het leven in het oude Egypte. Zo kunnen we zien hoe arbeiders de druivenoogst binnenhaalden met messen die een gekromd lemmet hadden, als een sikkel, die men vóór dit doel nog wel gebruikt. De vrouwen plukten de druiven en wierpen ze in rieten korven die door mannen werden gedragen, of in manden die ze aan een juk op hun schouders droegen. Zo gingen de druiven naar de pers. De Egyptenaren lieten hun druiven gisten in vaten van acaciahout. Op de maat van een meeslepend liedje en onder begeleiding van handgeklap werden de druiven aangestampt.

De parallel met de moderne tijd houdt hier echter niet op. Een zekere Bilgaï, ‘bewaker van het Fort in de zee’, liet schaamteloos op een gedenksteen noteren dat hij de bevolking een belasting van 23 568 wijnmaten oplegde boven op het bedrag dat zij reeds aan de ontvanger der belastingen moesten betalen. Het wetboek van Hammoerabi (Babylon, 2000 v.Chr.) geeft reeds duidelijke richtlijnen voor de wijnhandel: de koopman die niet de juiste maat gaf moest in het water worden gegooid. Net als in onze dagen tierde ook toen het bedrog al welig.

DE BEROEMDSTE WIJNTYPEN

Over de wijn die de gewone man dronk weten we heel weinig, omdat hij niet de middelen had om zich in een mooi graf te laten begraven noch om zijn geschiedenis of zijn gedachten op een steen te laten optekenen. Naar alle waarschijnlijkheid dronk hij palmwijn of dadelwijn, en ook wel gerstebier. De wijn die de koningen of de rijkelui dronken was doorgaans wit.

De Mareotis. Produkt van de wijngaarden die vermoedelijk hebben gelegen in de buurt van de plaats waar later Alexandrië werd gebouwd. Het was een lichte, zoete witte wijn, goed te bewaren en met een geurig bouquet. Eeuwen later was hij in Rome nog bekend. Volgens Horatius zou het hart van Cleopatra door de Mareotis in vuur en vlam zijn gezet.

De Taniotis. De Griekse schrijver Atheneus (±200 na Chr.) vond hem beter dan de Mareotis. Een witte wijn, groenachtig, zoet, smeuïg, vol aroma en enigszins adstringerend, hetgeen betekent dat de wijn jong - nog niet rijp - is met veel looizuur (Atheneus wist te vertellen dat de liefhebbers van Egyptische wijn vóór een banket graag gekookte kool aten, en vervolgens het kooknat ervan opdronken om een kater te voorkomen).

De Sebennyticum. Volgens Plinius werd deze wijn gemaakt van 3 verschillende componenten: druiven uit Thaos, een andere, roetzwarte druivesoort en hars. De Egyptenaren bewaarden hun wijn in verzegelde amforen van hetzelfde type als die van de Grieken, en omdat ze zelf niet zoveel produceerden importeerden ze wijnen uit Griekenland, Phoenicië en Syrië.

In het Oude Testament wordt de wijn 155 maal genoemd, in het Nieuwe 10 maal. In het boek Numeri kan men lezen hoe de Hebreeërs ten tijde van de Exodus vol spijt de Egyptische wijnen moesten achterlaten, maar dat ze zich ten onrechte zorgen hadden gemaakt omdat de wijngaarden in het land der Filistijnen en op de vlakte van Sharon voorspoedig gedijden en Palestina werd overdekt met rijke wijngaarden. In de landen ten oosten van de Middellandse Zee, evenals in die rond de Kaspische en de Zwarte Zee vermenigvuldigde de wijnstok zich snel. In Ezechiël 27 lezen we dat Damascus een belangrijk handelscentrum voor wijn was: ‘uw handelaar... van Chalbon’. Ook de wijn van Byblos werd geroemd. De Syriërs en Phoeniciërs vervoerden hun wijn over de oude karavaanwegen naar Arabië, Egypte, India en zelfs China; de Perzische koningen kochten hun beroemde Chalybon. In Arabië werden ook wijnstokken geplant, die grote hoeveelheden vooral rode wijn opleverden.

In talrijke inscripties, kunstwerken en de Talmud komt in Babylon wijn ter sprake. Het zuiden van het land was niet zo geschikt voor de druiventeelt als de Nijldelta; men moest dus op door mensenhand gemaakte verhogingen planten. In het noorden waren grond en klimaat echter gunstig; de wijnen van Babylon waren in een bepaalde periode zeer gewild en zij werden zelfs naar Arabië vervoerd. Koning Melchisedech gaf Abraham gewijde wijn te drinken (Genesis 4). Op het Loofhuttenfeest brandde men wijn als zoenoffer. Deze gewoonte houdt verband met die van de Assyrische koning Nebukadnesar, die wijnen met vreemde namen aan de heidense god Mardouk offerde, en van Assurbanipal van Ninive, die grote plengoffers bracht op hoekstenen, heilige voorwerpen, tijdens de jacht gedode leeuwen en onthoofde vijanden.

Op Haïti brengt men tijdens Voodoo-ceremonieën nog steeds plengoffers aan de goden. En daar de primitieve góden immers antropomorf waren kunnen dergelijke gewoonten ons nauwelijks verbazen. Want wat kan men iemand die men wil eren, beter aanbieden?

De Grieken brachten hun goden ook plengoffers. Reeds voor de Homerische tijd dronken zij wijn. Het schild van Achilles was met wijnranken versierd; Odysseus en zijn metgezellen hielden van een goed maal en deden zich tegoed aan zoete wijn, en de gouden kelk van Nestor is nog altijd beroemd. De Grieken vermengden hun oude wijn graag met water. De tegenwoordige Malvoisie lijkt waarschijnlijk veel op deze zoete wijnen, gemaakt van in stenen vaten geperste en in aardewerk kruiken gerijpte druiven. Hesiodus, dichter en wijnbouwer in Boeotië die rond 700 v.Chr. zijn Werken en Dagen schreef, plantte en snoeide zijn wijnstokken volgens methoden die sindsdien door talloze generaties zijn gebruikt (-* WIJNEN UIT DE OUDHEID).

Men heeft het nog steeds over de Pramnus en de Maroneus die door Homerus werden beschreven, en betreurt de verdwijning ervan. Volgens sommige auteurs vormden de crus uit het oude Griekenland de quintessence van de fijne wijn. Geen van onze tijdgenoten zal deze mening durven tegenspreken. Toch zouden de met pek ingesmeerde aardewerk vaten, waarin de Grieken een aanzienlijk deel van hun wijn bewaarden welke zij soms met zeewater versneden en waar ze kruiden aan toevoegden, geen drank bevat hebben waarvan de smaak op die van onze wijnen lijkt.

Het is bijna zeker dat de Grieken enkele van hun wijngaarden hebben overgeplant naar Magna Graecia, d.w.z. hun koloniën op Sicilië en in Zuid-Italië. De wijn werd er op dezelfde manier gemaakt als in hun eigen land. Maar ongeveer in het midden van de laars woonden de Etrusken (naar men beweert afkomstig uit Klein-Azië), die ook al wijn dronken. Dol op luxe als ze waren gaven ze kostbare banketten die zij door hun vrouwen lieten voorzitten. Hun wijngod heette Toufluns. Het is hun gebied (de huidige provincie Toscane), dat enkele van de allerbeste Italiaanse wijnen produceert.

De Romeinen hebben de wijncultuur als vanzelf overgenomen. Evenals de Grieken maakten zij rode, witte en amberkleurige wijnen en ook zij dronken de wijn graag ‘geteerd en gepekeld’, soms met zeewater vermengd en in rokerijen bewaard. Tovey vertelt dat deze wijnen tijdens het ouder worden ‘gereduceerd dienden te worden tot een siroop, die zo dik en modderig was dat men haar door een doek moest filtreren en met behulp van warm water verdunnen’. In werkelijkheid diende het fumarium meer om het zoet in de wijn door de warmte te concentreren dan door de rook; dit proces is niet zonder verwantschap met de rijping van Maderawijnen dicht bij ovens. De Romeinse kruiken werden door een dikke pleister- of peklaag beschermd. Ongeveer 600 jaar voor onze jaartelling vestigden de Grieken uit Phocis zich in Marseille, dat zonder twijfel de eerste Gallische stad was waar men echte wijn produceerde.

Als de wijn uit Marseille kwam klaagden de Romeinen over de gebrande smaak van de wijn, want ze hielden juist erg van zoete, zelfs stroperige wijnen waar geen scherpe conserveermiddelen aan toegevoegd hoefden te worden om ze goed te kunnen bewaren. Deze wijn moet veel op de Lagrima hebben geleken, een wijn die vandaag de dag nog in Malaga wordt gemaakt (-» LAGRIMA en WIJNEN UIT DE OUDHEID).

De Romeinen verbreidden de druivencultuur in de landen die ze veroverden en koloniseerden. In het jaar 92 na Chr. gaf keizer Domitianus het bevel dat de helft van de wijnstokken uit het Romeinse Rijk moest worden uitgetrokken om plaats te maken voor voedingsgewassen en de overproduktie van wijn een halt toe te roepen. We hoeven niet te geloven dat dit bevel ook echt werd opgevolgd. Gallië produceerde al een behoorlijke hoeveelheid wijn en het karakter van zijn inwoners leek ongetwijfeld reeds veel op dat der huidige Fransen. Naar alle waarschijnlijkheid werd het bevel niet goedschiks uitgevoerd, of zelfs helemaal niet. En of ze gehoorzaamd hadden of niet, hun afstammelingen waren ongetwijfeld zeer opgelucht toen keizer Probus dit decreet in 280 afschafte.

Toen men opnieuw begon in alle openheid wijnstokken te planten breidden de wijngaarden zich al snel uit tot over de grenzen van de oude wijngebieden van Marseille, Bordeaux, het Rhônedal en het Iberisch schiereiland. Ze kwamen tot in de meest noordelijke streken van Frankrijk, ja zelfs Duitsland en Engeland. Toen de dichter Ausonius, professor en consul uit Bordeaux, samen met keizer Valentinianus een bezoek bracht aan het Moezelgebied, maakte hij een vergelijking tussen de goed verzorgde wijngaarden en de grote rivieren van Frankrijk en Duitsland, en over beide was hij enthousiast. Karei de Grote stimuleerde de druiventeelt zowel in Duitsland als in Frankrijk. In een tijd dat wijn eigenlijk alleen nog maar jong kon worden gedronken begonnen de Duitsers hem in reusachtige vaten te bewaren. Dit kwam de smaak van de ‘oude Rijnwijn’ al gauw ten goede.

De druiven werden geteeld in de Elzas, waarna vaten vol wijn werden vervoerd naar Colmar en Straatsburg en vervolgens naar Duitsland. Ten slotte kwam deze wijn zelfs in Engeland terecht, waar hij bekend was - en hogelijk gewaardeerd - onder de naam Osey of Aussey. In de Piers Plowman van Langtand, uit het midden van de 14de eeuw, wordt hij genoemd. Ook het christendom verbreidde zich. Overal werden kloosters gebouwd die van hun adellijke of koninklijke beschermheren wijngaarden ten geschenke kregen. Dit was vooral het geval in de Bourgogne waarvan diverse wijnen, met name die van Beaune, in Rome bekend waren.

Karei de Grote zelf (±800) had zijn wijngaarden in Corton (vandaar de naam van de beroemde Corton-Charlemagne). Tegen het jaar 1100 stichtten de Cisterciënsers de Clos de Vougeot en produceerden ze tevens wijn in Chablis. Door hun kennis van zaken en hun industriële geest werden de monniken specialisten op wijnbouwgebied; voor de eredienst en voor dagelijks gebruik had men pure wijn uit de wijngaard nodig. Een van de beroemdste kloosters was Cluny, in de Bourgogne. Toen de kloosterregel verslapte braken de strenge Cisterciënsers met hun orde en gingen overal waar ze neerstreken het evangelie èn de druiventeelt verspreiden, zowel in Frankrijk als daarbuiten.

In het begin van de middeleeuwen hielden de monniken zich vooral in de zuidelijke graafschappen van Engeland met de druiventeelt bezig. De inwoners van Groot-Brittannië importeerden echter ook Rijnwijnen en wijnen uit het noorden van Frankrijk. Maar in weerwil van het huwelijk van Hendrik II met Eléonore d’Aquitaine (-» BORDEAUX) begon men in Engeland, Vlaanderen en de Hanzesteden pas in het begin van de 13de eeuw Bordeauxwijnen (uit Gascogne) in aanzienlijke hoeveelheden in te voeren. Op een wijnlijst die ten gerieve van koning Jan was opgesteld kwamen slechts de in het uiterste noorden gelegen gebieden voor: Gaillac, Auxerre en de Rijnstreek. De Gascognewijnen worden helemaal niet genoemd. Enkele jaren later maakte de koning echter kennis met deze wijnen, waarbij hij de burgers van Bordeaux speciale gunsten en belastingverlagingen toekende. In het seizoen van de druivenoogst reisden Engelse kooplieden naar Bordeaux en bleven er enkele weken om zaken te doen met de wijnboeren.

Het duurde niet lang of de wijn van Gascogne werd in Engeland zeer populair; men noemde hem daar Claret. In het begin van de 14de eeuw konden de Engelsen reeds allerlei verschillende tafelwijnen kopen, uit Spanje en Portugal maar ook uit Kreta en Cyprus, die vooral zoete wijnen leverden. De Malvoisie kwam in eerste instantie uit Griekenland, maar toen de Turken het Griekse vasteland bezetten exporteerde men de wijn van Candia (op Kreta) en van andere eilanden. Het transport was doorgaans in handen van de Venetianen die al tijdens de regering van Richard III de legendarische Chalbon van Damascus in West-Europa hadden ingevoerd. Ieder vat dat zij in Engeland afleverden diende vergezeld te gaan van 10 taxusbomen uit de Levant die werden gebruikt om bogen van te maken. In het land zelf voerde de Staat ook een strenge controle uit.

De vrachtschepen werden door speciale beambten op hun lading en de kwaliteit van de wijn gecontroleerd. De koning hief op elke vracht een prise. Hoewel de wijn niet duur was, kreeg het gewone volk hem niet zomaar te drinken. Elke stad had maar recht op een bepaald aantal drinklokalen; slechts de adel en de behoorlijk gefortuneerde lieden mochten meer dan een halve hectoliter in hun bezit hebben. Ter gelegenheid van zijn wijding tot aartsbisschop van York kocht een zekere prelaat echter 100 vaten wijn en liet die onder de burgers uitdelen. In die dagen was de wijn trouwens niet zo sterk als tegenwoordig.

In dezelfde tijd dat het Nabije Oosten wijn naar Europa exporteerde was deze drank voor de moslims verboden. Het is wel mogelijk dat dit verbod niet erg streng in acht werd genomen, want het is bekend dat bepaalde Turken zich gaarne aan het druivenat tegoed deden. Niettemin bracht de territoriale uitbreiding van de Islam tegelijkertijd een toename van geheelonthoudende volken met zich mee. De slimme monniken van Carbonnieux in de Bordeaux doopten hun wijn ‘Eau Minérale de Carbonnieux’ om hem aan de Turken te kunnen verkopen. De kruisvaarders zouden in het land der Sarracenen echter nieuwe druiverassen hebben gevonden. Zo zouden ze o.a. de zoete muskaatdruif meegebracht hebben.

Het zijn die wijnstokken, indertijd aan de voet van de Pyreneeën geplant, die vandaag de dag de muskaatsoorten van Frontignan, Lunel en Rivesaltes vóórtbrengen. Tevens zij opgemerkt dat het de geheelonthoudende Sarracenen waren die de Europeanen de distilleerkunst bijbrachten.

In de middeleeuwen werden alle wijnen jong gedronken, zodat we mogen aannemen dat sommige ervan heel zuur en krachtig zijn geweest. Vooral voor feestmalen placht men ze door toevoeging van honing, kruiden en met name Spaanse peper wat aangenamer van smaak te maken. Zo verkreeg men dan ‘de kracht van de wijn, de zoetheid van de honing en de geur van de specerijen’. Het door dichters veelvuldig bezongen hippocras was wel de bekendste van deze dranken, die meer op likeuren leken dan op tafelwijnen. En het is duidelijk dat een andere, clarry genaamd, een bewerkt produkt moet zijn geweest van de clairet (claret). Aangezien de Bourgogne echter door zijn geografische ligging en slechte wegen een moeilijk toegankelijke streek was, waren zijn wijnen in Engeland en in de noordelijke hoofdsteden weinig bekend.

Hun faam begon zich in hun eigen gebied te verspreiden, waar hertogen en prinsen dikwijls oorlog tegen de Franse koningen kwamen voeren. In 1395 vaardigde Filips de Stoute, hertog van Bourgondië, een wet uit die beoogde de kwaliteit van de wijn intact te houden en die de lager gerangschikte druivesoorten zoals de Gamay verbood, en wijnen uit andere streken, die mogelijk voor het aanlengen van de Bourgognewijn gebruikt zouden kunnen worden, probeerde te verdrijven. Hij verplaatste zijn hof- en een deel van zijn wijn - naar Brussel, naar zijn Belgische landerijen. Tijdens hun ballingschap in Avignon werd de Bourgogne ook door de pausen hogelijk gewaardeerd. In 1433 stichtte Nicolas Rollin, kanselier van Filips de Schone, in Beaune het Hôtel-Dieu, beter bekend als het Hospice.

De wijngaarden in de Champagne, ooit geplant door de Romeinen, brachten in de middeleeuwen, en wel zo’n 200 jaar lang, slechts vlakke rode wijnen voort, die met wijnen uit de Ile-de-France werden verbeterd en al lang vóór de produkten uit Gascogne aan het buitenland werden verkocht. Saint-Rémi, die in 496 te Reims koning Clovis doopte, bezat wijngaarden in dat gebied, waar men hem ook als beschermheer van de wijn beschouwde. Hendrik VIII van Engeland en kardinaal Wolsey kochten deze wijn, die door de koningen van het Huis Valois zeer gewaardeerd werd; een van hen, Hendrik IV, gaf als eerste de naam Champagne aan de wijnen van Reims en Epernay.

Ten tijde van Elizabeth I dronk de Engelse aristocratie nog overvloedig wijn, maar de prijs van Franse wijn steeg flink en het gewone volk dronk er dus minder van, maar wel meer bier. Aan de andere kant waren Sherry en de ‘Sacks’ al zeer in de mode. De naam Sacks werd voor de wijnen uit de omgeving van Jerez en uit de Canarische Eilanden gebruikt (-* ook SACS). Jacobus I bleef echter trouw aan de Claret; de strenge Cromwell, die lachen verfoeide en alles wat mooi was vernietigde, was echter menselijk genoeg om een goede wijn op prijs te stellen. De Osey behield zijn faam, maar toen in 1618 de Dertigjarige Oorlog uitbrak werd een groot gedeelte van de wijngaarden verwoest; 2 eeuwen later bloeide de handel pas weer op.

Karel II bracht uit Frankrijk het drinken van Champagne mee, wat mede werd bevorderd door Saint-Evremont, een Franse filosoof en man van de wereld die op dat moment in Engeland in ballingschap verbleef. De wijnen van Reims en Epernay waren in die tijd reeds witte wijnen of vim gris (roséwijnen) met een lichte, langzaam oplossende schuimkraag. Maar pas in de laatste jaren van de 17de eeuw kende men een zekere keldermeester, Dom Pérignon genaamd, de exclusiviteit toe van het uitvinden van de Champagne, ongeveer zoals wij hem vandaag de dag kennnen. Men wist dat koning Lodewijk XIV zeer gesteld was op rode Bourgogne, en zo ontstond een felle concurrentiestrijd tussen de wijnboeren van deze streek en die van de Champagne: er werden zelfs experts aangesteld die over de respectievelijke kwaliteiten van de 2 wijnen moesten onderhandelen. Tijdens de Régence en de regering van Lodewijk XV was Champagne de belangrijkste drank aan het hof, waardoor sommige grote huizen hun reputatie zagen stijgen, zoals Ruinart in 1729. Ongeveer 100 jaar later werd deze mousserende wijn verbeterd door toevoeging van een zoete likeur en door de vorderingen op het gebied van de zuiveringsmethoden, waardoor de flessen van hun bezinksel kunnen worden ontdaan (-* CHAMPAGNE).

De Franse wijnen werden zwaar belast door Willem van Oranje en zijn Duitse opvolgers, en bij het verdrag van Methuen in 1703 werd Port buitengewoon bevoordeeld. Dat was nog niet de sterke drank die wij kennen, maar een gewone Portugese tafelwijn. De Engelsen waren het daar niet mee eens, want ze vonden hem lang niet zo goed als de Bordeaux. Heel wat Engelsen vertikten het hem te drinken en gaven de voorkeur aan ‘wijn uit Florence’. De minder gefortuneerden onder hen gingen helaas over op gin, dat ze te pas en te onpas dronken. In Engeland dronk men ook wel Rijnwijn en Spaanse tafelwijn, vooral Sherry; in het begin van de 18de eeuw hoorde men over de ‘Sack’ nauwelijks meer spreken.

De Claret was er natuurlijk ook, maar werd gesmokkeld. Heel langzaam kreeg men de smaak van Port te pakken, waarschijnlijk omdat men toen al begon hem te ‘versterken’. (Dit gebruik dateert vermoedelijk uit 1715 of daaromtrent.) Mettertijd leerden de exporteurs van Port hun wijn zelf te versterken en tot rijpheid te laten komen zoals ze het nu nog steeds doen. Tegen het einde van de 18de eeuw was Port de populairste wijn, hoewel Hermitage, Champagne en Madera ook nog wel werden gedronken.

Tot die tijd kocht men wijn in vaten van allerlei afmetingen, en voor de consumptie deed men hem meteen in kruiken. In de loop van de 18de eeuw nam de fles al meer en meer de vorm aan die wij vandaag de dag nog kennen. De eerste Claret werd in 1781 in een ronde fles gegoten om in de kelders van Chateau-Lafite te worden bewaard.

Bij het uitbreken van de Franse Revolutie gingen de wijngoederen van de adel en de Kerk over in handen van het volk. Napoleon seculariseerde de Duitse wijngaarden, wat in de ogen van de Duitse wijnboeren een welhaast even grote revolutie was. Vanaf die tijd zijn de wijngoederen in Frankrijk van generatie op generatie verdeeld in kleine kavels, terwijl men in de streek rond Bordeaux de grote landgoederen juist weer in hun oude staat terugbracht. Zo werd met name Talleyrand eigenaar van het Château-Haut-Brion. Sommige scherpe geesten schrijven de diplomatieke overwinningen, die hij behaalde tijdens het Congres van Wenen, toe aan het talent van zijn kok. Tijdens de exquise maaltijden die hij liet serveren bewerkte hij zijn gasten door ze fijne wijnen te laten drinken en zette ze op die manier tegen elkaar op. Zijn voornaamste tegenstander was Metternich die later de trotse bezitter werd van Duitslands grootste wijngoed: Schloss Johannisberg.

Tegen het midden van de 19de eeuw begon men ook in andere werelddelen wijnstokken te planten: in Zuid-Afrika, Australië en vooral Amerika.

Toen Leif Ericson rond het jaar 1000 de Atlantische oceaan overstak ontdekte hij een land dat was overdekt met wilde wijnwingerd; hij doopte het ‘Vineland’. Vele jaren later waagden Europese immigranten zich aan talrijke epxerimenten met uit Europa geïmporteerde wijnstokken, maar ze kwamen uiteindelijk tot de conclusie dat, hoewel de Vitis Vinifera in Californië goed gedijde, ze zich in de oostelijke staten beter bij de vele inlandse rassen konden houden (→ VERENIGDE STATEN).

Nooit had men kunnen vermoeden dat de Amerikaanse wijnstok, die zich in zijn isolement snel uitbreidde, bezig was immuun te worden voor bepaalde ziektes en parasieten, die zelf niet anders deden dan zich versterken door natuurlijke teeltkeus. Maar toen men ongeveer een eeuw geleden de Amerikaanse wijnstok naar Europa bracht verspreidden de parasieten zich snel over de Europese wijnstokken, die daar niet immuun voor waren. Zo komt het dat bijna alle Europese wijngaarden in de loop van de tweede helft van de 19de eeuw werden verwoest door een borende luis, phylloxéra genaamd. In werkelijkheid had de hele wereld van deze plaag te lijden, en de wijn zoals wij hem vandaag de dag kennen had best van de aardbodem kunnen verdwijnen. Maar wonder boven wonder verstrekten de planten die deze ramp hadden veroorzaakt ook het geneesmiddel: men ontdekte dat allerlei Europese rassen op Amerikaanse stammen konden worden geënt, die immers immuun waren voor de phylloxéra. Wat had deze enting ten slotte voor gevolg voor de kwaliteit? Ónmogelijk om daar met zekerheid iets over te zeggen.

Volgens sommigen zijn de wijnen beter dan ‘vóór de phylloxéra’, terwijl anderen dat weer tegenspreken. De aanpassing van de wijnstok aan de bodem en het klimaat verloopt langzaam en moet zijn tijd hebben. Het is een geleidelijk proces, zoals de geschiedenis van de wijn ons telkens weer laat zien.

De geschiedenis van de Amerikaanse wijnstok in Europa maakt echter geen einde aan de geschiedenis van de wijn in de Nieuwe Wereld. Ten tijde van de Britse overheersing dronk men in de Verenigde Staten slechts Europese wijnen. Met behulp van documenten uit die tijd kan men zich een voorstelling vormen van de smaken en eisen van de toenmalige Amerikanen. De schrijver Washington Irving was een befaamd wijnliefhebber en van hem bezitten we nog heel wat brieven en nota’s. Hij placht regelmatig wijn in Frankrijk en Spanje te bestellen. Ook van Thomas Jefferson - de latere president van de Verenigde Staten - zijn heel wat brieven bewaard gebleven; hij was een echte expert, van wie we hieronder enkele passages citeren uit 2 brieven die hij in Frankrijk heeft geschreven; de eerste in 1792 aan Henry Sheaff, wijnhandelaar in Philadelphia, de tweede in 1817 aan president James Monroe op het Witte Huis:

Bourgogne, de beste wijnen zijn de Montrachet, een witte wijn die door twee personen wordt gemaakt, namelijk Monsieur de Clermont en Monsieur de Sassnet, welke laatste weer verhuurt aan Monsieur De la Tour. Jong kost hij 48 stuivers per fles, en 3 pond wanneer hij goed op dronk is.

Meursault, een witte wijn waarvan de beste kwaliteit Goûte d’Or heet, hij kost jong zes stuivers per fles, en ik geloof niet dat hij legen transport zal kunnen, terwijl de Montrachet dat in het goede seizoen wèl kan.

Chambertin, Vougeau en Beaune zijn rode wijnen van de eerste soort en de enige rode Bourgognes die tegen transport kunnen, en zelfs voor die wijnen geldt dat zij slechts in het meest geschikte seizoen vervoerd kunnen worden, en dat zij noch aan hitte noch aan koude blootgesteld mogen worden. Jong kosten zij 48 stuivers per fles en 3 pond wanneer ze oud zijn. Ik geloof dat het welhaast onmogelijk is om welke Bourgogne dan ook in goede staat mee naar huis te brengen.

Champagne. De mousserende Champagne wordt in Frankrijk op geen enkele goede tafel geserveerd. Kenners drinken slechts de gewone, niet mousserende soort.

De rode wijnen van Bordeaux. Vier crus zijn meer bekend dan alle andere. Het zijn Château-Margau, Tour de Ségur, Hautbrion en De La Fite. Ze kosten 3 pond per fles als ze oud zijn, maar voordat het zover is zijn ze al verhandeld en het is heel moeilijk om ze te pakken te krijgen. Als U dat wenst zullen de handelaars U er een van die vier opsturen en U zult 3 pond per fles moeten betalen, maar ik sta mezelf toe te beweren dat er van deze vier wijnen nog nooit één fles door een handelaar naar Amerika verstuurd is en dat het dus nutteloos is ze te bestellen; want ik daag iedereen uit om te proberen ze te onderscheiden van wijnen wier kwaliteit er het meest op lijkt, te weten:

Rohan-Margau, die door Madame de Rohan wordt gemaakt. Deze wijn breng ik voor mezelf mee en ik ben van mening dat hij zeker zo goed is als die 4 andere crus. Dan zijn er nog Dabadie, Rosé Quirouen en Durfort, die geacht worden net zo goed te zijn als die van Madame de Rohan, maar ik geef de voorkeur aan de laatste. Deze wijnen kosten 40 stuivers per fles wanneer ze eenmaal op dronk zijn.

De witte wijnen van Bordeaux.

Grave. De beste heet Pontac en wordt door Monsieur de Lamont gemaakt. Hij kost 18 stuivers per fles.

Sauterne. De beste witte wijn van Frankrijk (behalve Champagne en Hermitage). De beste wordt gemaakt door Monsieur de Lur-Saluces en kost wanneer hij 4 jaar oud is (dan is hij goed op dronk) tussen de 20 en 24 stuivers per fles. In dezelfde streek maakt men nog 2 andere witte wijnen, de Prignac en de Barsac, die door sommige mensen heel goed gevonden worden. Maar in Parijs geeft men de voorkeur aan Sauterne, die volgens mij ook veel beter is. Ze kosten hetzelfde. Een groot voordeel van de Sauterne is dat zijn bouquet zich na opening van de fles ontwikkelt en dat het veel beter wordt als de fles al enige tijd is ontkurkt.

M. Fenwick, consul der Verenigde Staten te Bordeaux, is zeer goed op de hoogte van deze wijnen en heeft de President en mij er een paar goede en authentieke laten bezorgen. Het zou nog het beste zijn als U zoudt proberen wijnen uit het zuiden van Frankrijk te bemachtigen, die werkelijk uitstekend zijn en heel goedkoop, laten we zeggen tussen de 10 en 12 stuivers per fles. Die van Roussillon zijn de beste...

Ik heb beloofd U een lijstje te sturen van de wijnen die ik Uw aankoop waardig acht, zodra ik mijn bestellingen uit Frankrijk en Italië had ontvangen en geproefd. Het zijn de volgende: Hermitage van Monsieur Jourdan te Tains, een witte likeurwijn. Aan boord afgeleverd kost hij ongeveer 0,82 per fles... Ik moet U nog een andere wijn noemen, Montepulciano genaamd, uit Florence, die Appleton U het best zou kunnen leveren. Hij weet precies welke cru de beste is en gewoonlijk stuurt hij mij die ook. Hij weet uit ervaring hoe je hem voor verzending hel beste op fles kunt brengen en verpakken, en hij doet dat met de uiterste zorg. Sinds 12 jaar heb ik hem ieder jaar geïmporteerd en ik geloof dat ik er op de 100 niet 1 heb verloren.

Tegen het midden van de 19de eeuw werden de douanetarieven tussen Engeland en Frankrijk zo sterk verlaagd, dat de Engelse bourgeoisie Claret begon te drinken. Enige jaren daarvoor schreef Cyrus Redding echter dat het verhemelte van de Engelsen, door het gedurende lange jaren drinken van versterkte wijnen verruwd, niet meer in staat was een Grand Cru uit Bordeaux in zijn pure en natuurlijke staat te waarderen, en dat men de fijne Clarets voor de Engelse markt ‘sophisticated’ maakte door middel van Cahors, Hermitage, Benicarlos en zelfs brandewijn. Zelfs de Premiers Crus, ook die van het ‘Kometenjaar’ (1811) ondergingen die behandeling, en toen Nathaniel Johnston - die zich samen met een aantal andere buitenlanders in de handel van Bordeauxwijnen had begeven - de wens uitte een glas van de uitnemende 1798 onversneden te willen drinken, eiste hij dat er van de ‘pure Lafitte’ een paar flessen speciaal voor hem opzij werden gelegd.

Redding was van mening dat men de Bourgogne niet mocht vervalsen omdat zijn delicate smaak en exquis bouquet niet te imiteren zijn. (Het komt ons vreemd voor dat deze schrijver acceptabele imitaties - door versnijding of overmatige chaptalisatie onmogelijk heeft geacht.) Barry, een andere schrijver uit de 18de eeuw, achtte de Bourgogne ook te delicaat om te vervoeren, en in die tijd was hij in Engeland inderdaad nauwelijks bekend.

Daar komt nog bij dat, al waren de opmerkingen van Redding over het aanpassen van de Claret aan de smaak van de Engelsen gerechtvaardigd, zich in de tweede helft van de 19de eeuw een waar kennersras had ontwikkeld; de lofprijzingen waarvan zij de grote wijnjaren van vóór het phylloxera-tijdperk, van 1860 tot 1880, voorzagen, worden nog steeds aangehaald. In hun tijd moesten de Engelsen het recht hebben hun Claret in pure staat te kopen. In het midden van die eeuw staken er ook 2 rampzalige ziekten de kop op in de wijngaarden: de phylloxéra en de oïdium, die tot aan de phylloxéra de ergste plaag was.

Nog een uiterst belangrijke gebeurtenis: de officiële classificatie van de Bordeauxwijnen (gebaseerd op vroegere waarde aanduidingen die nog niet officieel waren). Deze classificatie had natuurlijk betrekking op de grands crus van de Médoc. Dank zij rechtsgeldige bestaande regelingen deed de wijnhandel zijn intrede in het tijdperk der organisatie. De noodzaak om een strenge controle te voeren op de herkomstbenaming bleek duidelijk aanwezig; men beoogde hiermee het zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, te maken om een inferieure wijn voor een grote te laten doorgaan. Deze campagne begon aan de oevers van de Douro om de goede naam van de Portwijn te beschermen. In het begin van deze eeuw zette zij zich in Frankrijk voort, en de wet op de herkomstbenaming werd in 1936 bij stemming aangenomen. Deze kon uitstekend tot model dienen voor alle andere wijnproducerende landen van de wereld (→ APPELLATION D’ORIGINE CONTRÔLÉE).

De wijn wordt almaar duurder, maar de vraag is nog nooit zo groot geweest; ondanks de slechte zomers in Europa bloeit de handel als nooit tevoren. Het Office International du Vin - een werkgroep van wijnbouwers en ambtenaren - heeft geprobeerd de produktie van de 44 deelnemende landen te schatten: deze bedraagt momenteel 300 miljoen hl.

In onze gemechaniseerde tijd komt de mens terug bij de wijn der aarde: de drank der beschaving.