Junior Dokterswoordenboek

Arnoud van den Eerenbeemt (2010)

Gepubliceerd op 23-02-2017

griep

betekenis & definitie

Acute infectieziekte van de slijmvliezen van de luchtwegen, die je krijgt door besmetting met het influenzavirus (griepvirus).

Elk jaar krijgt gemiddeld ongeveer één op de tien mensen griep, meestal in de winter. Griep komt vaak als een epidemie, een golf van ziektegevallen in het land. Tienduizenden mensen krijgen het dan in korte tijd. Bij ouderen en mensen met hartproblemen, longproblemen of een verminderde weerstand kan griep extra heftig verlopen. Zij mogen elk najaar bij de huisarts een griepprik halen. In 2009 kregen veel mensen in Nederland een prik tegen de nieuwe griep oftewel Mexicaanse griep.
Griep is anders en erger dan verkoudheid. Een verkoudheid krijg je van een ander virus, het rinovirus. Dan kun je vaak best wel rondlopen met een zakdoek bij de hand. Maar het griepvirus maakt je zo ziek, dat je meestal alleen nog maar zielig in bed wilt liggen rillen. Je voelt je ellendig, hebt (hoge) koorts en zo’n beetje overal pijn (keelpijn, hoofdpijn en spierpijn). Net als bij verkoudheid heb je last van hoesten, met flinke porties slijm en snot.

Griep is besmettelijk en verspreidt zich snel. Het virus zit in druppeltjes snot, slijm en speeksel. Je verspreidt het ongewild door de lucht of via je handen door bijvoorbeeld hoesten, niezen, praten of iemand een hand geven. Met een paar dagen bedrust en goed drinken gaan de klachten meestal over. Om het ongemak wat te verminderen kun je paracetamol innemen.

Het medische woord voor griep is ‘influenza’, Italiaans voor ‘invloed’. In dat land sprak men vroeger van influenza del norte of del freddo, de ‘invloed van het noorden’ of ‘van de kou’. Ja, die koude rotwind van over de besneeuwde bergtoppen daarboven in de Alpen, dáár werd je zo ziek van!

Ook influenza (uitspraak: in-fluu-EN-zaa). Kijk ook bij buikgriep, nieuwe griep, vogelgriep.